Taal en schoolmeester
(1911)–Theo Thijssen– Auteursrecht onbekend
[pagina 104]
| |
Schoolmeesters-studie.In 1899 verscheen er bij Thieme te Zutfen een boekje, dat heette: ‘Spreekwijzen aan het dagelijksch leven ontleend, verklaard en toegelicht door J.A. Schutte, Hoofd eener Openbare School te Zutphen.’ Het boekje was een prul, en werd lang niet gunstig ontvangen. In ‘De Sollicitant’ nam Dr. Stoett het onderhanden,Ga naar voetnoot1) en iedereen, die indertijd die kritiek gelezen heeft, zal me maar nauweliks geloven, als ik zeg, dat in 1907 van het prulletje de ‘tweede, verbeterde’ druk is verschenen. Toch is het maar al te waar; en ik ga dit geval van recidivisme eens uitvoerig behandelen, omdat het mij zo'n kostelike aanleiding is, over onze schoolmeesterlike ‘taalstudie’ 't een en ander op te merken.
* * * | |
[pagina 105]
| |
Het voorbericht voor de eerste druk van Schutte's boekje luidde: Eenigen tijd geleden gaf ik een mijner vrienden eenige cahiers met verklaringen van verschillende uitdrukkingen ter leen. | |
[pagina 106]
| |
Het voorbericht voor de tweede druk luidt: In dezen herdruk zijn eenige veranderingen aangebracht, die, naar ik hoop, ook verbeteringen zijn. Tusschen deze twee drukken (1899 en 1907) zijn verschenen twee drukken van: Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, naar hun oorsprong en beteekenis verklaard door Dr F.A. Stoett. (1901 en 1905, Thieme). Hoe heeft nu de heer Schutte z'n boekje verbeterd? Eenvoudig door te vergelijken zijn verklaringen met die van Dr. Stoett, en bij verschil die van Dr. Stoett over te nemen. Zoals uit z'n tweede voorbericht blijkt, zonder énige vermelding van bron! Ik zal deze goorheid aldus bewijzen: Ik geef telkens: de ‘verklaring’ van Schutte in 1899; dan een citaat uit Stoett in 1901, dan de verbeterde verklaring van Schutte in 1907; en het letterlik overeenkomende kursiveer ik. Misschien zijn er lezers, die 't zonder bewijs wel geloven; laat die tòch eventjes m'n citaten | |
[pagina 107]
| |
doorlezen, want ik kom er op terug later; daartoe nummer ik de gevallen ook. | |
1. Door de bank.Schr. 1899. Vertelt dat ‘bank’ hier betekent: de schepenbank, die bij verordening de vleesen broodprijzen vaststelde. Stoett 1901.... ‘de verschillende vleesch- of vischbanken door elkander genomen, dus: het gemiddelde. Sch. 1907. Bank staat hier voor visch- of vleeschbank. De eig. beteekenis is: de verschillende visch- of vleeschbanken door elkaar genomen, vandaar de fig. beteekenis: door elkaar gerekend, gemiddeld. | |
2. Aan den dijk zetten.Sch. 1899. Als een vaartuig b.v. door den storm tegen den dijk wordt gezet, verkeert het in nood. Zoo verkeert ook iemand, die van z'n post ontzet of ontslagen is, in treurige omstandigheden. Stoett 1901.... De oorspr. beteekenis: iemand uit een schip ergens op den dijk zetten, vinden wij.... Sch. 1907. De lett. beteekenis hiervan is: iemand van een schip op den dijk zetten. | |
3. Iemand onder de duiven schieten.Sch. 1899. Naar men zegt, bestond op duiven | |
[pagina 108]
| |
vroeger niet het recht van eigendom. Ieder mocht dus ongestraft er op schieten, ook zelfs als een ander meende, dat ze zijn eigendom waren. Stoett 1901.... wat in vroegeren tijd uitdrukkelijk verboden was..... De Staten-Generaal vaardigden 11 Januari 1642 eveneens een verbod uit op het schieten van duiven.... Sch. 1907. Het schieten op duiven was in vroeger tijd uitdrukkelijk verboden. De Staten-Generaal vaardigden in 1642 zulk een verbod uit. | |
4. Iets op zijn elf en dertigst doen.Sch. 1899. Herinnert aan de bekende 11 steden en 30 grietenijen van Friesland. ‘Wie al die steden en grietenijen wilde bezoeken, had daarvoor lang tijd noodig.’ Stoett 1901.... waar men in Zuid-Nederland onder een elf en dertig verstaat een kam waardoor 4100 draden of 41 gangen kunnen geschoven worden.... Vandaar dat op zijn elf en dertigst op de oudste plaatsen beteekent, fijn, keurig netjes, waaruit die van langzaam kon voortvloeien. Sch. 1907. Door een elf en dertig verstond men vroeger een stuk geweven stof van 4100 draden of 41 gangen, een zeer fijn weefsel. Hieraan is de uitdrukking op zijn elf en dertigst ontleend in den zin van op fijne, keurige en langzame wijze iets doen. | |
[pagina 109]
| |
5. Goed beslagen ten ijs komen.Sch. 1899. Deze uitdrukking is zeker aan het schaatsenrijden ontleend. Wie dit wil doen, moet van goede schaatsen zijn voorzien; hij moet goed beslagen op het ijs komen. Stoett 1901.... ‘werd eigendlijk gepast op de Paarden en andere Dieren, die op het ijs niet wel en zouden kunnen stappen en trekken: zoo zij niet van scharpe Hoefijsers voorsien waaren’: .... Sch. 1907. Men zegt van een paard, dat bij het berijden van gladde wegen van punthoefijzers is voorzien ten einde niet te vallen, dat het goed beslagen ten ijs komt. | |
6. Iemand aan de kaak stellen.Sch. 1899. In vroegere tijden werden de misdadigers op eenen ton voor het volk ten toon gesteld. Deze ton heette kaecke, welk woord ook voorkomt in de beteekenis van schavot. Stoett 1901. De kaak was oudtijds een schandpaal, een schandzuil, waarop misdadigers eenigen tijd te pronk gesteld werden en overgegeven aan de algemeene bespotting.... Sch. 1907. In vroegere tijden werden de misdadigers op of aan een paal, of zuil, ton, aan het volk ten toon gesteld om hen aan de algemeene verachting over te geven. | |
[pagina 110]
| |
7. Iets aan de groote klok hangen.Sch. 1899. Moest in de Middeleeuwen een zaak van belang ter algemeene kennis worden gebracht, dan werden de poorters ‘bij klokkeslag’ opgeroepen. Stoett 1901..... men bedenke hierbij, dat meestal twee klokken in den toren hingen, een zware of groote klok, die bij brand, bij openbaren nood of vijandelijken inval werd geluid of ‘geslagen’, en eene met minder zwaren klank, welke voor het bijeenroepen tot openbare afkondigingen werd ‘geklept’. Sch. 1907. Bij brand of eenig ander dreigend gevaar werd vroeger (en wordt hier en daar nog wel) de groote in den toren hangende klok geluid, omdat deze verder in den omtrek hoorbaar was (is) dan de kleine klok, waarvan gebruik werd gemaakt in minder dringende omstandigheden. | |
8. Iemand met een kluitje in het riet sturen.Sch. 1899. Indien men met een kluitje aarde naar zwemmende eenden of andere watervogels werpt, zullen ze dadelijk uitwijken, en, zoo het er is, een schuilplaats in het riet zoeken. Zoo stuurt men menschen, die heel spoedig bang worden of die zich moeilijk kunnen ver- | |
[pagina 111]
| |
dedigen, met een kluitje in het riet; d.i. men doet hen van verdere pogingen om het een of ander doel te bereiken, afzien. Stoett 1901.... Waarschijnlijk wil kluitje hier zeggen kleinigheid.... In het riet sturen is van zich af duwen, op zij schuiven.... Sch. 1907. Kluitje beteekent hier waarschijnlijk kleinigheid, terwijl in het riet wil zeggen: op zij, van zich af. In fig. zin stuurt men menschen die men niet langer te woord wil staan, die heel spoedig bang worden of die zich moeilijk kunnen verdedigen, met een kluitje in het riet; d.i. men doet hen met een enkel gezegde van verdere pogingen om het een of ander doel te bereiken, afzien. | |
9. Ze zijn als koek en ei.Sch. 1899. Dit is letterlijk onzin. Maar als men weet, dat koek staat voor kok en dit voor kop = kip, dan is duidelijk de beteekenis: Zoo aan elkaar gehecht zijn, als een kip aan haar ei. Dat kop hetzelfde is als kip, weten we al uit den Reinaert, waarin de kip Coppe heet. Stoett 1901.Ga naar voetnoot1).... onafscheidelijk zijn; oorspr. zal koek en ei een bepaald gerecht geweest zijn: koek, waarbij een ei behoorde.... | |
[pagina 112]
| |
Sch. 1907. De uitdrukking schijnt eene verkorting te zijn van: ze zijn zoo innig verbonden als de koek en het ei, dat er bij gedaan is voor het gereedmaken van 't een en ander gebak. | |
10. De kroon spannen.Sch. 1899. Spannen beteekent hier sluiten. De kroon, of wat het oorspronkelijk was, de band of krans, moest den vorst om het hoofd sluiten, spannen. Vandaar dat men zegt van iemand, dat hij de kroon spant, als hij de aangewezen persoon is om de kroon te dragen en bij uitbreiding, als hij de eerste onder velen is. Stoett 1901. In het mnl.... crone spannen zich de kroon binden, vastmaken, waarbij men onder ‘die crone’ moest verstaan den krans, den lauwerkrans, als het zinnebeeld van de eer of den roem, dien iemand, bijv. door een overwinning, heeft verworven en op zijn hoofd zet.... Sch. 1907. Spannen beteekent hier binden, vastmaken. De kroon, of wat het oorspronkelijk was, de band of krans, moest den overwinnaar om het hoofd gebonden worden. Vandaar dat men zegt van iemand, dat hij de kroon spant, als hij de eerste is onder velen. | |
11. Een kuil voor een ander graven.Sch. 1899. Toen hier nog wilde dieren, b.v. wolven rondliepen, maakte men kuilen, om ze er in te laten loopen en dan af te kunnen | |
[pagina 113]
| |
maken. Het woord wolfskuil herinnert hieraan. Fig. is de beteekenis: een ander er in laten loopen, hem bedriegen. Dat dit niet steeds gelukt, maar de bedrieger wel eens de bedrogene is, blijkt uit het Spreekwoord: Wie een kuil voor een ander enz. Stoett 1901.... is ontleent aan den Bijbel, waar zij voorkomt in Spreuk. 26, 29; Ps. 57,7: Sy hebben een net bereydt voor mijne gangen, mijne Ziele was nedergebuckt, sy hebben eenen kuyl voor mijn aengesicht gegraven; sy zijnder midden in gevallen. Sch. 1907. Dat dit nog al eens gebeurt, blijkt uit het Spreekwoord: enz. Deze uitdrukking is ontleend den aan Bijbel, waar we in Ps. 57 vers 7 lezen: ‘Zij hebben een net bereid, voor mijne gangen, mijne Ziele was nedergebukt; zij hebben een kuil voor mijn aangezicht gegraven: Zij zijnGa naar voetnoot1) midden in gevallen. | |
12. Naar de lamp rieken.Sch. 1899. Ze rieken naar de lamp, zeggen we van voorstellen, stellingen of iets dergelijks, die hun ontstaan te danken hebben aan de studeerkamer. Ze zijn mooi in theorie, maar in de practijk | |
[pagina 114]
| |
falen ze. Daarom zijn ze van niet veel beteekenis, en zullen wel blijven, wat ze zijn. Stoett 1901..... waaraan veel tijd en inspanning is besteed. De uitdr. is ontleend aan den redenaar Pytheas (± 340 v.Chr.), die van de redevoeringen van den hem vijandigen Demosthenes beweerde, dat zij naar de lampepitten roken. Sch. 1907. [zie eerste alinea 1899; die wordt vervolgd:] waaraan dus veel tijd en inspanning is besteed. Het werd indertijd gezegd van de redevoeringen van Demosthenes. | |
13. In een moeilijk parket.Sch. 1899. vertelt, dat Parket de ruimte in de rechtszaal voor rechters en advocaten is; daar worden dikwijls moeilijkheden opgelost. Stoett 1901. Onder een parket, het verkleinwoord van park, moet men verstaan een omheining.... vandaar dat in een parket zitten beteekent: in eene omheining, binnen eene omsloten ruimte zitten, waar men niet uitkomen kan; in het nauw zitten.... Sch. 1907. Parket (verkleinwoord van park), beteekent omheining. In een moeilijk parket zitten wil dus zeggen: binnen eene omsloten ruimte, in eene omheining zitten, die men niet verlaten kan: m.a.w. in het nauw zitten. | |
[pagina 115]
| |
14. Schering en inslag.Sch. 1899. geeft 'n uitlegging van de schering en de inslag bij 't weven, eindigend: ‘Schering en inslag vormen dus samen het geheel.’ In den zin van het geheel, waarop alles rust, komt de uitdr. fig. voor. Stoett 1901. beteekent: dit vormt het voornaamste deel van hetgeen hij gewoonlijk zegt, hiervan spreekt hij altijd.... Sch. 1907. [Geeft dezelfde eerste alinea van 1899; ook het zinnetje ‘Schering en inslag vormen dus samen het geheel’ en praat dan Stoett na:] Zeggen wij, dit of dat is bij hem schering en inslag, dan meenen wij daarmede: dit of dat is het voornaamste van 't geen hij gewoonlijk zegt; over dit of dat spreekt hij steeds. | |
15. Op den schopstoel zitten.Sch. 1899. Een schopstoel is het stoeltje aan de schop of schommel. Wie hier onder de slingering van de schop op zit en zich niet goed vasthoudt, loopt gevaar, er af te vallen. Stoett 1901.... Een schopstoel was een strafwerktuig, waarop vagebonden, kinderdieven, overspelers enz. gestraft werden; het was een soort wip, waaruit men met de handen op den rug | |
[pagina 116]
| |
gebonden, omhoog geslingerd werd, om daarna voor honderd of minder jaren uit de stad en haar rechtsgebied verbannen te worden. Sch. 1907. Een schopstoel was oudtijds een strafwerktuig, waarop veroordeelden werden vastgebonden. Eene soort van wip, waarvan men, met de handen op den rug gebonden, omhoog geslingerd, en daarna verbannen werd. | |
16. Spijkers op laag water zoeken.Sch. 1899. Geeft als gissing: een gezonken schip met kostbaarheden, waarin men bij laag water niet naar spijkers zoeken gaat. Stoett 1901. In werkelijken zin worden bij laag water aan de scheepstimmerwerven de spijkertjes, die bij het timmeren gevallen zijn, opgezocht. Sch. 1907. Aan de scheepstimmerwerven zocht men bij laag water de spijkertjes, die bij het timmeren gevallen zijn. | |
17. Er is iets op til.Sch. 1899. Til = brug. In deze beteekenis komt het ook voor in Enumatil. Nadert iemand een woning, dan wordt hij in waterrijke streken 't eerst gezien, als hij op de brug, op de til is. Vandaar dat op til zijn = in aantocht zijn. Til in duiventil heeft ook deze beteekenis. Stoett 1901. d.w.z. op komst zijn, staan te gebeuren, op handen zijn; eig. op het punt zijn van te tillen, d.i. te gebeuren.... | |
[pagina 117]
| |
Sch. 1907. Wat op til is, is op handen, staat te gebeuren. Fig. op het punt van te tillen = te gebeuren.
* * *
De lezer heeft nu kennis gemaakt met de voornaamste verbeteringen, door de heer Schutte in z'n boekje aangebracht, en zal me grif toegeven, dat het onbehoorlik is, op die manier z'n werk te verbeteren. Let wel: niets anders heeft hij gedaan, dan het boek van Stoett nageslagen; bij dit bedrijf komt geen studie, geen inzicht, geen enkele hogere geesteswerkzaamheid te pas; het is overkalken. ‘Het nieuwere licht’ waarvan Sch. spreekt, is Stoett, en niets anders dan Stoett, en waarschijnlik de uitgave van f 2.50 (voor schoolgebruik). Maar duidelik wordt nu ook, wat voor 'n soort voorlichter deze Schutte is. Neem bijvoorbeeld geval 3, van die duiven. In 1899 was-ie met die malle verklaring toch maar tevreden; hij vond toch maar dat de betekenis van de uitdrukking helderder werd, en hij achtte zich gerechtigd, anderen van deze helderheid mede te delen. In 1907 is-ie weer erg tevreden, maar nu met precies de tegenovergestelde verklaring; en speelt wéér brutaalweg voor voorlichter. | |
[pagina 118]
| |
Neem geval 14, van schering en inslag. Afgezien nog van 't ontstaan der uitdrukking - in 1899 wist Schutte zelfs niet de gewone betekenis; fantaseerde iets van: ‘'t geheel waarop alles rust,’ en redeneerde daar naar toe. In 1907 geeft hij door Stoett voorgelicht de goede betekenis; maar als inleidende verklaring behoudt hij 't kletspraatje van 1899; laat zelfs het zinnetje van ‘'t geheel’ enz. dat nu helemaal geen raison meer heeft, nog staan. Neem geval 4, van ‘elf en dertigst.’ In 1899 wist Schutte niet eens precies de betekenis, en verkocht het gewone schoolmeesters-uitlegginkje over de 11 steden en 30 grietenijen; vond misschien zelf nog die variatie van 'n bezoek aan de 11 steden enz. uit. In 1907 kalkt-ie van Stoett 'n meer waarschijnlike ontstaansverklaring over - en geeft voor betekenisverklaring: wat Stoett nadrukkelik als betekenis in Breeroo's tijd gaf! Men sla geval 8 op van het kluitje, en stelle zich voor, wat er in iemand om moet gaan, die dat leest: ‘in het riet wil zeggen op zij, van zich af.’ Wat dat feitelik voor 'n móórd is, zo iets door onderwijzers te willen laten slikken. Men sla geval 11 op, van de kuilgraverij; toe dan, lezer, doe dat nog es - en probeer u het geestje voor te stellen van de mens, die dat schreef.... en ook van de mensen die 't lazen zonder vloeken. | |
[pagina 119]
| |
Er zijn nog meer staaljes. In 1899 verklaart Schutte de betekenis van ‘haar op de tanden hebben’ fout; dat-ie 't in 1907 goed doet, dankt-ie aan Dr. Stoett. In 1899 verklaart Sch. ‘zich op iets spitsen’ fout; in 1907 nog. Waardoor? Doordat Stoett de uitdrukking bespreekt bij op iets vlassen, bij de v, en Schutte bij de s gezocht en niet gevonden heeft! Is deze man eigenlik wel iemand die meepraten mag? Lees zijn eerste voorbericht, en ook nog 'es z'n tweede: hij wil ‘eerlike, welwillende critiek;’ hoopt nog op 'n ‘goed onthaal’ voor z'n boekje, ‘dat waarlik niet veel pretentie's heeft.’ Maar ook met de grootst mogelike welwillendheid zal een eerlike kritiek het boekje niet anders kunnen kwalificeren dan als: een kletspraatjes-verzameling. Want, hoeveel de heer Schutte ook overgekalkt moge hebben uit het Nederlandsch Woordenboek, en ‘verbeterd’ naar aanleiding van Stoetts werk - in het on-wetenschappelik brein van deze taalknoeier is alles omgewerkt tot banale kletspraat. Maar. Wat zijn wij, Hollandse schoolmeesters, die deze Schutte hebben laten begaan? In 1899 is er ernstig genoeg tegen het boekje gewaarschuwd; - dat het herdrukt is, bewijst, dat het nog steeds gekocht wordt. | |
[pagina 120]
| |
Schutte's boekje is een symptoom. Het is het uiterlik verschijnsel van een innerlike ziekte. Laat ons nu die ziekte zelf bespreken.
* * *
Dr. Stoett, in het voorbericht voor z'n werk over spreekwoorden enz. spreekt van het onwetenschappelik gegis, waar hij hoopt, dat zijn boek een eind aan zal maken. Dat onwetenschappelik gegis nu is iets, waar wij schoolmeesters altijd erg in geliefhebberd hebben. Ik heb er luisterend bij gezeten, hoe een examinator op een hoofdacte-examen dorst vragen: ‘Kent u de oorsprong van de spreekwijze: de lakens uitdelen.’ En de kandidaat, die daarnet bij ‘op zijn kerfstok hebben’ zoo netjes begonnen was: ‘Deze uitdrukking is ontstaan in de tijd, toen er nog kerfstokken gebruikt werden....’ begon ook nu weer met benijdbare kalmte: ‘De uitdrukking “de lakens uitdelen” is ontstaan in de tijd, dat er nog lakens uitgedeeld werden.’ De examinator knikte aanmoedigend, en zei: gaat u maar door. Maar de kandidaat kòn niet doorgaan, en bekende, dat-ie 't vergeten was. Of-ie dan niet meer zich herinnerde, hielp de examinator, van in een weeshuis.... Toen speelde de candidaat ‘o ja,’ en droeg een improvisatie voor over de moeder, die in een gesticht de lakens uitdeelde, en dus veel te kommanderen had! | |
[pagina 121]
| |
De komedie was kostelik.... en de kandidaat een bolleboos. Maar ieder, die op een examen zo'n vraag durft stellen, moest zelf naar een of ander gesticht, 't zij dan voor krankzinnigen of ouden van dagen. Dergelijke historiese onderzoekingen zijn goed voor speciaal-studie van een taalgeleerde, maar onderwijzers hebben er niet mee te maken. Kùnnen er niet mee te maken hebben. De geleerdheid, die op onze examens er over verkocht wordt, is papegaaiengeleerdheid, zowel bij examinator als examinandus; al die examinators zijn dan van het type Schutte, de examinandi zijn het type: kopers van Schutte. Men zou kunnen vragen: wat voor nut heeft een schoolmeester er van, of hij op 'n zeker moment in zijn leven de schijn kan aannemen, alle spreekwijzen en taaleigenaardigheden histories te kunnen verklaren? Maar die vraag hoeft niet eens gesteld te worden. Ondersteld, dat men veel vormende waarde ('n makkelike term) of zo hechtte aan die spreekwoordenstudie voor 'n onderwijzer; dan zou 't examen nog aldus ingericht moeten zijn, dat men vroeg: ‘Welke spreekwijzen heeft u bestudeerd; vertelt u daar eens wat over.’ Maar 't boek van Stoett vermeldt 2212 nummers; behandelt er vast wel 'n 3000 - en laat nog vaak vergeefs zoeken. Het is idiotenwerk, te eisen, dat iemand over 3000 spreekwijzen ièts, al is het ook maar papegaaien- | |
[pagina 122]
| |
praat, kan vertellen, op een examen voor.... onderwijzer.
Het vragen naar 't ontstaan van een uitdrukking is een zonde, meestal bij mondelinge examens bedreven. De schriftelike opgaven vragen altijd maar: de betekenisverklaring. Zo is dit jaar op de akte-examens gevraagd een soort uitlegging van ‘iemand tantaliseren’ ‘goederen in dode hand’ en ‘de lakens uitdelen’. Daar gelaten nu de mogelikheid, dat kandidaten denken kunnen - door de malle opleiding, door 't malle milieu, - dat ze die uitdrukkingen histories moeten verklaren - deze examenopgaven zijn verkeerde. Ten eerste: dat de examinator kiest, en niet de geëxamineerde, betekent: de examinandi moeten een zéér groot aantal ‘spreekwijzen’ kennen. Dat wordt wel enigszins verholpen, doordat èn examinators èn opleiders 't zelfde kringetje zijn, en er op de duur een vast stelletje examenpaardjes worden gefokt, .... wat eigenlik ook weer een rotte toestand is.... Maar laten we 't onderzoek naar 't kennen van eigenaardige spreekwijzen opvatten als een onderzoek naar wat er àchter die kennis kan zitten: belezenheid en algemene ontwikkeling. Dan dient men iemand voor 't examen op te leiden - door 'em belezenheid en algemene ontwikkeling te geven; niet, door er een boekje | |
[pagina 123]
| |
van Schutte (of hetzelfde in ‘aantekeningen’) in te pompen. Zolang echter op zo'n ezelsmanier onderzocht wordt naar belezenheid en algemene ontwikkeling, zolang zal de opleiding zich bepalen tot het zorgen voor uiterlik vertoon: Schutte-studie. Eenvoudig al hier om, dat de kandidaat die 'n Schutte-boekje heeft doorgewerkt, heel best de examen-vragen kan beantwoorden, zonder zich om belezenheid en algemene ontwikkeling te bekommeren. Sterker nog: de kandidaat die gewerkt heeft aan z'n algemene ontwikkeling, zal met z'n eerlik-verkregen taalkennis dikwijls slechter figuur slaan dan een ander met voze Schutte geleerdheid.
Eigenlik hebben we hier weer een vicieuze cirkel. Zolang er bij de opleiding taalonderwijs gegeven wordt zonder aanschouwing, zolang ook zal de examinator het het makkelikste vinden, bij z'n sleuropgaven te blijven. Hoe zal er dan ooit nog verbetering komen?
* * *
Wij, de jongeren naar den geest, wij moeten de verbetering brengen. Wij moeten dit suffe verschoolmeesterde zootje taalschenners door elkaar schudden, dat de doublé-gouden lorgnetten van de altijd-knippende oogen over de | |
[pagina 124]
| |
witgeveste buikjes voor de jichtige voetjes vallen. We moeten ze in het zonnetje zetten, zo, dat ze van schrik niet durven naar ‘de betekenis dezer uitdrukking’ te informeren. We moeten ze laten merken, dat ze sukkels zijn; met ze hànnessen, met ze sollen, af en toe ze voor d'rlui lakense broekje geven. We moeten blijspelletjes schrijven met hen als dankbare rolletjes; we moeten met 'n grammofoon naar de examentafeltjes, om schijven met komiese voordrachten in de handel te kunnen brengen. We moeten in No. 9 van ‘De Nieuwe School’ getrouwe examenverslagen geven, met naam en voorletters der vragers. We moeten een afzonderlike brochure schrijven, over Th.J. Bosman bijvoorbeeld. Daar moet kritiek komen, elk jaar, als de lijst van examinators gepubliceerd wordt; we moeten openbaar maken, welke boekjes die hoge omes hebben geschreven; dàt alleen al is: ze brandmerken. Wij moeten de strijd beginnen: wij die geen examens meer hoeven te doen en niet voor examens opleiden. De gewetensvollen onder de opleiders hebben genoeg te doen aan hun stille werk: op te leiden ondànks de examens; moeten ook voor de onmiddellike belangen zorgen.... Wij gewone onderwijzers moeten de revolutie beginnen.
We kómen d'r niet met nette, logiese artiekels. Daar geeft men cijfers voor: stijl 6, inhoud 7. | |
[pagina 125]
| |
Als 't nijpen gaat, nog een cijfer voor ‘toon’ ook: nul natuurlik. Deze mensen zijn zó gewend aan 't kunstmatig spelletjes-doen met de taal, dat zij niet in staat zijn dadelik-maar woorden te begrijpen die van man tot man gaan op natuurlike wijze. Ze moeten zich onbehagelik gaan gevoelen; zich naakt voelen staan, aangekeken door veler ogen; ze moeten vreemd licht hun ogen voelen prikkelen; uilen-, vleermuizenangst moet over ze komen. Ze moeten máger worden van zorg; en dan, als ze d'r lui speklaag van domme zelfgenoegzaamheid kwijt zijn geraakt - misschien worden 't dan nog redelike wezens, die we iets aan 't verstand kunnen brengen óók.
* * *
Allo, J.A. Schutte! ‘Hoofd eener Openbare School te Zutphen.’ Wordt de openbare school al niet genoeg ‘door 't slijk gehaald,’ dat u dàt nog in de titel moest vermelden, dat u aan een Openbare School was? Wat betekent hier ‘door 't slijk halen.’ Wat bedoelt men met het aardse slijk? Geef een ander woord voor slijk. Goed. Kan men nu ook spreken van aardse modder? Waarom niet? Smijt ik met modder? Maar dat hindert toch niet: Den reinen is alles rein. Verklaar dit spreekwoord. Juist, heel goed; bedenkt u maar vast een andere verklaring | |
[pagina 126]
| |
voor over acht jaar. Het verschil tusschen voor over en voorover? Ja kijk es, da's net zo'n mop als in uw spreekwoordenboekie: dat de uitdrukking ‘op slag komen’ in twee betekenissen voorkomt: op gang, op streek komen, - en dadelik komen. Streek komt van strijken, juist. Verband tussen streep en strijken? Zàl toch wel? ‘Er loopt een streep door.’ Verklaar deze uitdrukking. Staat bij u niet? Zoek maar bij Stoett op No. 1844. Die streep is zoo wat hetzelfde als de balk in ‘een balk in zijn wapen voeren.’ Nou wat u 't wel, hè. Aardig voor over acht jaar, dan kan u dat inlassen bij die balkhistorie. Over acht jaar? Zou u dan een derde drukje halen? Denkt u?
Nou, ik denk van niet. Maar weest u voorzichtig met mij. Ik ken die àndere malle boekjes van u ook. Als daar 'n nieuwe druk van komt - dan hoort u wel weer van me. U kennen doe ik niet; ik vraag u excuus als ik soms leed doe. Maar gerust, het moest. Er zijn mensen van in de twintig, die schrijven ‘De kleine Johannes’, of sterven beroemd; en zeer velen ònder de twintig lezen Plato's dialogen in 't oorspronkelik; en als mensen van die leeftijd per ongeluk onderwijzer zijn, dan zetten lui van uw slag ze wijsheid voor als: | |
[pagina 127]
| |
‘Achter de schermen kijken. Dit is ontleend aan het toneel.’
Dacht u waarachtig, dat dit altijd maar zo bleef? |
|