zonder geregelde bezigheid. M'n enige hoop 's morgens is, dat er eens iemand van 't personeel thuis zal zijn gebleven - maar die schijnen niet aan ziekworden of zo te doen.’
M'n vrouw lachte, ze vond hem geestig, toen wierp ze tegen:
‘Maar buiten was u toch óók al hoofd....’
‘Och ja, hóófd,’ zei Reinier, ‘maar daar stonden we met z'n drieën voor zes klassen, dat was héél wat anders. Nee, ingenomen met de verandering ben ik niet....’
‘Zal u wel anders over praten aan 't eind van de maand, met traktementsdag....’ zei mijn vrouw, ondeugender dan ze 't bedoelde, maar toch lachend.
Reinier lachte vrolik mee ineens.
‘En anders had u maar daar moeten blijven,’ ging zij toen door, weer iets ondeugender zonder 't zelf te voelen.
‘Die zit,’ sprak Reinier glimlachend tegen mij, en ik probeerde luchtig te zijn:
‘Ja, met vrouwen is het slecht redeneren, als ze eenmaal met konsekwenties beginnen, slaan ze door.’
‘Och nee, ik bedoel niks, hoor,’ zei ze goedig.
Reinier begon een uitlegging: 't was buiten zo'n last met de scholen voor de kinderen, als die groter werden; geen H.B.S. en zo. En daarom probeerde je al gauw naar de stad te komen, als je een kans zàg....
Toen kwam het gesprek vanzelf op de kinderen en z'n vrouw en z'n huis - en waar-ie nu kwam te wonen, en op de verhuizing.... en mijn vrouw roerde de school niet meer aan.
Maar verder op de avond, in z'n gesprek meer speciaal met mij, is Reinier toch weer aan de gang geweest over de dingen op school op een manier die voor m'n vrouw niet te begrijpen was.
‘'n Rare man,’ zei ze, toen-ie weg was, ‘en waarom is-ie niet in z'n boerenegorij gebleven, hij wist toch hoe hier die betrekking was. Was-ie daar gebleven, dan had een ander