‘Kommen we hier nog terug?’ vroeg Koba, door 't rumoer heen, dat alweer ontstond.
‘Laat ik aan jullie beleefdheid over,’ was ik geestig.
Stuk voor stuk verdwenen ze, en ik was een minuut of tien alleen in het lokaal, dat akelig-rustig was. Stak 'n sigaar op; pakte toen de foto-in-lijst, m'n kadeau, netjes in, in een vel kaftpapier; en vormde onderhand het vage plan van straks toch nog even 'n klein gevoelig speechje.
Toen rumoerde het alweer op de gang, en daar waren ze terug, lachend, baldadig, elkaar duwend. Ze gingen niet meer in de banken zitten, stonden in een soort ongeregelde rij langs de zijkant van de klas, jongens en meisjes door elkaar. Koba voorop, vlak bij m'n tafeltje.
Ik had 'n moment van verlegenheid, werkelik; maar ik zèi zakelik: ‘Klaar?’
Koba stak d'r hand uit, en ik hield die vast. Maar ik keek haar niet aan: ik keek er eigenlik geen-één aan, en zo hield ik m'n speech:
‘Nou, ik zie jullie nog wel 'es natuurlik. En allemaal bedankt voor de mooie kiek, hoor.’
Meer niet. 'k Liet Koba d'r hand los, en greep naar de volgende. Weet ik van wie die volgende hand was?-
Zo defileerden ze, en gaven hun handje, en prevelden lesachtig van ‘Welbedankt.... genoten onderwijs’ - en ik zeurde maar van ‘Jawel, hoor, 'k zie je nog wel 'es....’
Goed beschouwd, een tamelik idiote vertoning.... Ik ben ook 'n onhandige kerel, werkelik.
Enfin, morgen sla 'k er 'n hele vrije dag uit. Dan is er ‘verhoging’, al de klassen schuiven 'n lokaal op; juffrouw Veldman houdt die dag nog d'r klas. Vrijdag neem ik 'm over. Heeft zij Vrijdag en Zaterdag vrij, want Maandag komen de kleintjes pas, háár nieuwe klas.
'k Bof reusachtig, dat ik háár klas krijg, want ze verstáát het vak, en ze heeft haar stelletje in orde. 'k Glij d'r om zo