aan 't zaniken?’ Ach, wees maar gerust; ik wou alleen
maar beweren: een kind moet een zoo goed mogelijk mensch worden, en een
behoorlijke schoolmeester doet daar het zijne voor. Hoe? Op de manier die hij
voelt dat voor een kind de beste is; zoo weinig mogelijk door opzettelijke
praterij. Gewoon door omgaan met de kinderen; door leven met de kinderen; door
't scheppen van een opvoedend milieu.
Er is een oneindige afstand tusschen deze vertrouwende, geloovende
manier van opvoeden, en de pratende. Als iemand uit de kliek der pratende
opvoeding zegt: ‘Zingen kan zoo opvoedend werken’ dan zal-ie dat willen
bewijzen met liedjes waarin medegevoel ‘spreekt,’ of dierenbescherming, of
liedjes die ‘liefde voor de natuur’ kweeken, zooals
Ligthart ze maakt over
bladknoppen. Dat is, al komt er honderdmaal het woordje ‘teer’ bij te pas, au
fond een grof handwerk.
Voor ons, gewone menschen, die 't land hebben aan ‘Uit de klasses,’ is
het veel moeilijker te beredeneeren, dat wij de kinderen beter maken, als we
met ze zingen. We gelooven dat enkel maar; wij gevoelen het.
'k Nam nu zingen tot voorbeeld; zonder bedoeling echter.
En voor deze opvoeding is de eerste eisen: echtheid, waarheid,
eerlijkheid; deze opvoeding is wèg, als er maniertjes
komen.
‘Zie je wel’ - zegt nu een maniertjes-mensch, ‘waarheid in de opvoeding. Daarom mijn manier om de
ooievaarskwestie te behandelen’.
En dat is weer gròf. Want als ik me gegeneerd voel, om over die dingen
met kinderen te praten, dan ben ik onwaar, als ik de ‘waarheid’ vertel.
En dat ik nu de ooievaarskwestie nam, was weer zonder bedoeling. Ik
zou waarachtig wel eens het sujet willen zien, dat de geheele waarheid over
geslachtszaken aan kinderen vertelde; maar dat bedoel ik niet eens.
Dit alles is m'n inleiding tot wat ik zeggen wou over kinderkranten.
Het is eigenlijk een beschouwinkje over de persoonlijkheids-