haar zitten, zoo, dat hij op den winkel letten kon.
Ko haalde alles uit de kast: boter, brood, en 'n paar bordjes, en de melkkan. Hij zette alles onhoorbaar neer, en begon toen brood te snijden.
‘Snij maar dikke!’ sprak Henk.
Ko snééd dikke, en smeerde ze. De boter was hard, vond-ie; dat smeerde lastig.
Henk begon meteen maar te eten.
Miep kreeg een dun sneetje; Ko strooide er suiker op, en sneed het in dobbelsteentjes. Er zat zeker véél suiker op, want Miep begon zeer tevreden te smullen.
Toen werd er melk in de kopjes geschonken, en Ko ging óók zitten. ‘Hè, hè,’ zei hij.
‘Moe roept, geloof ik,’ sprak Henk ineens. Ko was al weggehold.
‘Wat is er, moe?’ vroeg hij zacht, toen hij voor 't bed stond.
‘Haal maar wat Sint-Niklaasjes uit den winkel, en neem die op het brood.’
‘Och, moes, we lusten 't best zóó.’
‘Neem er maar voor ieder twee,’ hield moe vol.
Ko huppelde naar den winkel, grabbelde gauw zes koekjes uit den trommel, waar met vergulde letters ‘St. Nicolaas’ op stond, en stapte weer naar de keuken.
Henk liet een zacht ‘Hoeraatje’ hooren, toen hij de koekjes zag.
Ieder kreeg er eerlijk twee.