| |
| |
| |
13
De mijnagent stond in de achtertuin. Ik betrapte hem, toen hij probeerde door de lamellen van het rolluik de kamer in te gluren.
‘Ik hoorde iemand huilen’, verklaarde hij fluisterend. ‘Misschien is het gebeurd.’
Ik luisterde. Er klonk inderdaad een gedempt gesnik uit de kamer. Maar het was zo zacht, dat de agent het pas gehoord kon hebben toen hij al op het plaatsje stond.
‘Doet u dat vaker, zomaar op achterplaatsjes staan?’ vroeg ik. Wie weet had hij ons deze nacht al eerder afgeluisterd.
‘Vergeet niet dat ik slaapwandel, Paul. Dan kom je
| |
| |
op de vreemdste plaatsen terecht. Zijn ze nog in de berg?’ Ik knikte.
‘Ik geef ze allemaal aan. Ik heb ze goed bekeken. Ik weet precies wie het zijn. En dit keer wordt er niet met de hand over het hart gestreken!’
‘Ga naar bed’, zei ik kortaf. Ik opende de achterdeur.
‘Zal ik niet liever mee naar binnen gaan? Ik weet precies hoe je met verdriet omgaat, ik heb er al heel wat om me heen zien sterven.’
‘Dank u’, zei ik. - Hij stak zijn hand uit.
‘Mag ik dan de eerste zijn, die u condoleert?’
‘Geen sprake van. Gaat u weg!’
Hij liep het tuinpad af. Achter in de tuin bleef hij staan. Toen hij zag dat ik wachtte, verdween hij tussen de struiken. Ik ging naar binnen, de mijnlantaarn nog steeds in mijn hand. Beneden in de kamer was niemand. Het was de babyfoon die snikte - O hemel, het is moeder die daar huilt... Ik moet Matti wekken! Nee, nee, ik moet zelf gaan... Kom op, naar boven! - Ik keek de kamer rond, op zoek naar een teken dat me te kennen zou geven dat ik niet moest gaan, iets in het samenstel van toevallige strepen in het tafelkleed, iets met het hert en de honden aan de wand... Schiet op! zei ik in mezelf. - Maar ze huilt, tranen op dat gezicht, tranen die ik daar nog nooit gezien heb, en stel je voor dat ze inderdaad om vergiffenis vraagt, aan mij, aan de douanier, om haar ziel gauw nog schoon
| |
| |
te wassen! O keuzen, keuzen, enerzijds maar anderzijds toch ook... - onmiddellijk naar boven, schiet op, Jean!
Ik ging de trap op. Ik klopte zacht op Matti's deur. ‘Matti?’ - Geen reactie.
Ik zuchtte diep en liep langzaam naar moeders slaapkamer. Ik legde mijn oor tegen de koude deur. Ze snikte nog steeds. - O, ik zal tekortschieten, je zult het zien... Maar ik stond al in de kamer. Omdat de beslissing me zo moeilijk viel, had ik haar maar overgeslagen.
Ze zat overeind in bed. Ze huilde, maar haar lichaam schokte niet. De tranen sijpelden kalm van onder haar wimpers over haar wangen. Ze veegde ze weg met een doorweekt zakdoekje.
‘Ik huil niet, ga slapen’, zei ze. Haar stem was helder. En ze verduidelijkte:
‘Voor het overlijden moeten eerst de traankanalen leeg.’
‘Die zullen heel vol zijn’, antwoordde ik. ‘Zoveel huilbuien als jij hebt tegengehouden je leven lang!’
Ze wrong het zakdoekje uit boven een emaille bak die op het nachtkastje stond. Hij was halfvol tranen. Er dreven sliertjes bloed en snot op.
Ik liep naar het open raam, keek naar buiten. Opeens moest ik denken aan de man met de zwarte ogen. Achter me klonk haar stem.
‘Wat heb je daar?’ - Ze wees met de hand waarmee ze
| |
| |
het druipende doekje omklemde naar de mijnlamp, die ik nog steeds bij me droeg.
‘Ik moet hem teruggeven’, zei ik. ‘Ik was buiten.’
‘Jij gaat nog steeds met de verkeerde mensen om.’ Ik hoorde het vocht in de bak kletteren.
‘Zo'n vies ding in mijn kamer. Er kleefde nog gruis aan. Ga er mee naar buiten. Maar gooi eerst die traanbak leeg.’
‘Waarom zouden we dat vocht niet bewaren?’ zei ik. Ze lachte grimmig.
‘Wil je ze soms met je meedragen in een klein flesje, de tranen van je moeder?’
‘Misschien...’ Ik was opgelucht, nu bleek dat haar tranen niets met ontroering te maken hadden. Geen onhandigheid van mijn kant, wanneer ik haar had moeten troosten, geen krampen die over haar gezicht zouden schieten, een gezicht dat op de valreep een uitdrukking moest vinden die het ontwend was.
‘Moed...’. - Het leek of het haar zelf verbaasde dat het woord haar als een onverwachte oprisping ontsnapte.
‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg ik, me naar haar toe wendend. Ze schudde haar hoofd.
‘Ik weet niet wat van binnen allemaal gebeurt. Kijk nou toch eens, zoveel tranen... Dat ik zoveel vocht in me heb.’ - Ze probeerde het gesprek op een ander onderwerp te brengen, maar ik herhaalde het woord, en verlengde de klinker een beetje zoals mijn zuster
| |
| |
het had gedaan. Ze keek me aan met een donkere, strenge blik.
‘Waag het niet die naam uit te spreken, hoor je?’ - Ik sprak hem uit, enkele malen.
‘Het is dat ik die vleze baard niet aan wil raken, anders kreeg je een draai om je oren.’
‘Vreemd...’ zei ik. ‘Ergens binnen in jou zit een klein vogeltje dat vaders naam piept. Je wilt het niet weten, maar je vraagt hem vergeving voor alles, voor het misverstand, voor je schuld aan zijn dood.’
Ze schoot overeind, de tranen spatten in het rond.
‘Ik vergeef niemand! Ik héb geen schuld! Allemaal waren ze slechter dan ik, allemaal! Ik ben een heilige! Ik heb altijd alles voor anderen gedaan, en ik heb er nooit iets voor teruggekregen! Ook jij hebt me misbruikt, Jean! Geen splinter vergiffenis, al breek je mijn ribben, één voor één. Ik heb het allemaal opgeslagen hierbinnen, alles onthouden, en er komt een dag dat jullie moeten betalen!’ Haar hoofd viel terug in het kussen.
‘Ik weet wel wat jij van plan bent. Je probeert me dood te praten. Maar het zal je niet lukken. Mijn hoofd is helder. Het is sterker dan het jouwe, al noem je die naam honderd keer.’
‘Maar mama’, zei ik zacht. ‘Ik noem die naam niet, dat doe je zelf!’
Ze gaf geen antwoord. Ze staarde voor zich uit, hijgend. Ik liep om het bed heen, pakte de tranenbak en
| |
| |
leegde hem in de wastafel. Terwijl ik me bukte bij de kraan kwam plotseling mijn hoofdpijn weer opzetten. Ik spoelde de bak om en zette hem terug. - Ze is bijna waar ze wezen wilde, bedacht ik. Bijna geen lichaam meer, alleen nog maar een hoofd.
‘Slaapt Matti?’, vroeg ze. De tranenvloed leek te zijn opgedroogd.
‘Ik denk het wel...’ Ik liep terug naar het raam.
‘Jean...’ - Haar toon was pleitend.
‘Nee, mama. Ik doe het niet.’
‘Eventjes maar. Het is zo koud. Als we horen dat ze opstaat, doen we het snel weer open.’
Ik zweeg. Opeens herinnerde ik me wat de reden was geweest dat de vrouwen die rolluiken en de tralies hadden laten aanbrengen. Moeder, die met het raam open placht te slapen, had op een nacht een insluiper in haar kamer gezien. Ze beweerde dat de man zo geschrokken was van haar gegil, dat hij meteen weer naar buiten was gesprongen. - Ik was ervan overtuigd dat ze het indertijd gedroomd had, maar bedacht nu dat die geschiedenis de verklaring kon geven waarom ze wilde dat het raam dicht ging: niet de bacillen, het is haar angst voor de terugkeer van die insluiper!
‘Dan niet’, zei ze bitter. ‘Maar weet wel: dit is weer een streepje op de lei hierbinnen.’
‘Is hij nog wel eens geweest, je indringer?’ vroeg ik achteloos. Ze sloeg haar ogen neer, trok aan de dekens.
| |
| |
‘Ik weet niet waar je het over hebt...’
‘Natuurlijk wel. De man die opeens in je kamer stond. Hoe zag hij er eigenlijk uit, heb je dat kunnen zien? Nou? Was het niet dezelfde man voor wie je vroeger zo bang was, zo bang dat je bleek werd als de bel ging? Droeg hij niet toevallig een gehavend Wehrmachtuniform? Strekte hij niet de stompjes van zijn afgevroren vingers naar je uit?’
‘Ik weet niet waar je het over hebt!’ riep ze.
‘Roep je almaar zijn naam omdat hij elke nacht bij je binnenklimt en druipend bij je bed staat. Is dat het?’ ‘Hou je mond!’ schreeuwde ze. ‘Jij begrijpt er niets van!’
‘Ik begrijp alles!’ riep ik. ‘En kijk, mama! Kijk, nu staat hij er wéér. Kijk naar me. Ik lijk toch op hem? Matti beweert dat het niet zo is, maar ik weet het zeker. Je kon doen wat je wilde, alle sporen verwijderen, de foto's uit het album scheuren, en intussen groefde zijn evenbeeld voor je ogen. Kijk dan, hier is hij, je eeuwige aanrander!’ - Ik strekte mijn armen naar haar uit.
Ze lachte opeens, keek me aan met een medelijdende blik.
‘Je bent een beetje dwaas, Jeanke, zoals je daar staat...’
Ik liet mijn armen zakken, ging op de stoel zitten en wreef mijn bonkende voorhoofd. Ik keek naar buiten, verlangend naar verkoelende regen. De mijnlamp
| |
| |
stond als een baken op de vensterbank.
‘Misschien’, gaf ik toe. ‘Maar ik zou het eindelijk wel eens willen weten allemaal. Ik heb een heel verleden bij elkaar gefantaseerd, bij elkaar gedroomd - het is toch onzin.’ Ze dacht na. Toen schudde ze haar hoofd. ‘Nee, het kan niet. Hoe zou je verder moeten leven?’ ‘Toe mama. Vertel. Wat was hij voor iemand? Hij was toch niet klein, zoals Matti beweert? Hoe was het, de avond voor zijn vertrek, de avond dat ik verwekt werd?’ Ze keek me doordringend aan. De glimlach die om haar lippen verscheen leek kwaadaardig.
‘Ja precies. Misschien moet het zo zijn. Ik wilde niets onafgemaakt achterlaten.’ - Ze had haar handen in haar schoot gevouwen. Ze sprak voor zich uit, zonder me aan te kijken.
‘Je hebt gelijk. Ze komen elke nacht, sinds dat raam openstaat... Het zijn er vier of vijf. Ik weet het niet zeker, omdat de kamer donker is. Een van hen is de douanier. Ze zijn dronken, uiteraard. - Want ze kwamen regelrecht uit het café. Ik weet niet of het een vooropgezet plan was. Misschien had hij ze in eerste instantie alleen maar meegevraagd om hier nog iets te drinken. Het was tenslotte zijn afscheidsavond. Hoewel, dat had hij nog nooit eerder gedaan. Ik werd wakker van het lawaai beneden. Maar ik besloot niet op te staan om ze tot de orde te roepen. Ik dacht: laat hem, morgen ben ik toch van hem verlost. Ik fantaseerde hoe mijn leven eruit zou zien, straks. Ik was
| |
| |
ervan overtuigd dat hij zou sneuvelen. Hij óók trouwens. - Toen hoorde ik hem de trap opkomen. Ik dacht nog: wat vreemd, ik heb die anderen niet weg horen gaan. De deur ging open, en hij zei: ‘Mijn vrienden willen afscheid van je nemen.’ Opeens waren ze allemaal in de kamer. Ik zag dat ze hun schoenen hadden uitgetrokken. Dat had hij ze waarschijnlijk bevolen, omdat hij bang was dat ze het kind zouden wekken. Ik protesteerde, ik vroeg wat hij wel in zijn hoofd haalde. Hij vloekte en zei: ‘Waarom ben je niet naar beneden gekomen, om ons uit te schelden?’ Ik werd bang. Hij kon vreemd doen als hij dronken was, hij had me al eerder geslagen. De mannen waren stil. Ze stonden daar in het donker. Ik hoorde alleen hun adem. Hij zat op het bed en vloekte, omdat ik niet naar beneden gekomen was om hem voor zijn vrienden te kleineren. Het was vreemd, hij nam het me kwalijk. ‘Ach’, zei een van de mannen, ‘die Hollandse wijven zijn allemaal hetzelfde, jij pakt dat niet goed aan.’ De douanier werd kwaad. Hij zei: ‘O nee, o nee?’ Hij sloeg naar me. Omdat het donker was, raakte hij me niet. De mannen lachten, maar heel gedempt, omdat hij steeds zei: ‘het kind, het kind.’ ‘Dat bedoelde ik niet,’ zei dezelfde man, en ze lachten weer. ‘Dít bedoelde ik,’ zei hij, en ik voelde zijn gewicht op het bed. De dekens werden weggetrokken. ‘Ja, ja,’ zei de douanier, ‘ik begrijp wat je bedoelt...’ Toen ik schreeuwde, legde hij zijn hand op mijn mond en zei:
| |
| |
‘het kind, het kind.’ Ik was bang dat hij me zou wurgen als ik geluid maakte. ‘Begrijp je?’ zei de man die op me lag hijgend. ‘Begrijp je het nu?’ ‘Ja natuurlijk,’ zei de douanier, en duwde de man van me af om zelf op me te kruipen - maar misschien was hij het niet, misschien was het een van de anderen, die in het duister stonden te wachten, ik weet het niet... Ze kwamen op me, de een na de ander, terwijl ze voortdurend heel gedempt tegen elkaar zeiden: ‘Ja, ja, ja natuurlijk, ik begrijp het...’ - Alsof ze met een krachtproef bezig waren, midden in de nacht. En ik lag daar in hun alcoholdamp, en ik prevelde ‘moed, moed’, en ik dacht maar hoe ik mijn lichaam kwijt zou kunnen raken, hoe ik in de matras zou kunnen verdwijnen... Opeens waren ze weg, het leek of de kamer helemaal nat was van hun zweet en hun zaad, en ik hoorde hem afscheid nemen aan de voordeur. Aan het eind van de straat begonnen ze te schreeuwen, en soldatenliederen te zingen, en ik dacht: mijn God, ze weten niet eens wat ze gedaan hebben. Intussen kwam hij weer boven en ging zitten, daar op die stoel waar jij nu zit, ik bedoel op die plek, het was een andere stoel, en begon te huilen. Hij huilde tot hij in slaap viel, ik weet niet waarom, misschien alleen maar om zichzelf, en ik lag in bed en keek naar het plafond en dacht, mijn lichaam, mijn lichaam - het dreef van het vocht. Ik dacht: Nee Machteid, morgen, denk aan morgen, moed, moed hebben, hard worden, hard...’
| |
| |
Ze zweeg. Ik was versteend.
‘En toen jullie Matti maakten?’ vroeg ik na een pauze, grover dan mijn bedoeling was. Ik was nijdig: het was de zoveelste keer dat de werkelijkheid zich niets aantrok van mijn fantasieën.
‘O, dat was anders’, zei ze, en het leek wel of haar stem teder werd. ‘Ik hield van dat onhandige grote lichaam in het begin. Het maakte me bang, maar ik hield ervan.’
Zo, zei ik in mezelf - afgelopen. Nu kan ik alles met een gerust hart opgeven. Eigenlijk luchtte het me op. Hoeveel moeite had het me niet gekost het allemaal overeind te houden? Ik zag het al voor me. Zo gauw ik terug was zou ik mijn broek laten zakken, voor de klas. Ik deel mijn leerlingen mee dat ik al die jaren gewenst heb dat hun ouders ze hadden laten aborteren indertijd - liefst in een laat stadium, zodat de vrucht met tangen in stukken moest worden geknipt. En ik word zo'n zwerver die op stations rondhangt. Zo iemand die afvalbakken doorzoekt, in het begin nog wat beschaamd...
‘Ik heb alles gedaan om je kwijt te raken’, vervolgde ze. ‘Ik heb me van de trap gegooid, met mijn vuisten op mijn buik getimmerd. Maar ja, je kwam toch...’ ‘Ik klampte me stevig vast in die buik van jou’, zei ik, zenuwachtig lachend.
‘Ik kreeg een kind van vijf varkens.’
‘Ja, ja’, zei ik. ‘Ja natuurlijk...’ - In gedachten bevond
| |
| |
ik me nog steeds op dat station. Het werd donker, de laatste trein vertrok. Iemand kwam naast me zitten en zei:
‘Dit is toch niets voor jou, Jean.’
Ik verdedigde me, maar met het zwakker worden van mijn argumenten werd mijn stem steeds zachter, tot ik tenslotte zweeg.
‘Kom’, zei de man, en wierp zijn pruikje af. Het was de directeur. Hij voerde me terug, en toen hij het licht in het lokaal aanknipte ging er een gejuich op. De leerlingen hadden op me gewacht! Ze hadden wel gevoeld dat ik het niet serieus bedoelde! - Waarop ik zei: ‘Maar ze waren dronken tenslotte. Het zou toch kunnen zijn dat maar één van die mannen echt klaargekomen is. Kun je je daar iets van herinneren? Denk na. Dat is belangrijk.’ Ze begreep me niet. Ze keek me verbijsterd aan.
‘Kijk dan!’, riep ze. ‘Kijk dan!’
Ze gooide de dekens van zich af. Een vochtige walm deed me mijn hoofd afwenden. Ik hoorde hoe haar lichaam terugviel. Ik keek niet op.
‘Ben je nu eindelijk dood?’ vroeg ik. Ze had haar nachthemd omhooggeschoven. Tussen het losse vel van haar dijen gaapte een zwart gat, waarin larven krioelden.
Terwijl ik de dekens teruglegde over haar lichaam, vroeg ik me af wie het dan wel geweest kon zijn, mijn vader. Wie waren ze, de vier mannen? Wie van hen
| |
| |
was nog in leven? Ik zag ze om me heen staan, vier vriendelijke ooms, uit wie ik maar te kiezen had. Ik wist al wie. De mijnwerker met de zwarte ogen. Ik besloot hem op te zoeken. Ik had tenslotte een excuus. Ik moest hem zijn lamp teruggeven.
|
|