dend tegen een geknakte wegwijzer. Een leerling had zich in zijn jongenskamer opgehangen...
Naarmate mijn hoofd helderder werd, nam het gevoel van bedreiging af. Nu waren het alleen nog maar onaangenaamheden die ik te horen zou krijgen. Korzelige vragen, waarop ik geen antwoord wist. Verwijten, waarop ik niet gepast zou kunnen reageren. - Ik zou de telefoon eenvoudig niet kunnen opnemen. Maar dan zou ik me de rest van de dag blijven afvragen, wie me gebeld had. Trouwens, het zou ook een heel aangenaam bericht kunnen zijn: het telefoontje dat een heel leven in één klap verandert, dat telefoontje waarop ik al enkele tientallen jaren wachtte.
Op het moment dat ik opnam wist ik opeens zeker dat het mijn zuster moest zijn. Ze ging me vertellen dat moeder ernstig ziek was. Het wás mijn zuster. Ze vertelde me dat moeder op sterven lag.
Ze deed zakelijk verslag van het ziekteproces. Ze sprak zonder haperen, zonder aansporende geluiden nodig te hebben. Dat verbaasde me. Ze had het gesprek waarschijnlijk voorbereid, uit angst voor ongemakkelijke stiltes.
Ze praatte in haar zelfgemaakte dialect, dat ik in aanwezigheid van derden steeds met plaatsvervangende schaamte aanhoor. Het lijkt nog het meest op Vlaams, vermengd met Duitse woorden en streekuitdrukkingen. Ze heeft het bedacht omdat ze weigert haar zuidelijke afkomst te verloochenen, maar toch verstaan-