De schadt-kiste der philosophen ende poeten
(1621)–Jan Thieullier– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Refereyn.
ALsmen allen dingen wel wil bemercken
Wat men hier ter werelt al om siet gaen,
Soe segge ick met rede vry in alle percken
Soe wel voor de wijsen als voor de clercken,
Dat sonder de liefde niet en can vast staen
Want wat de geleerde al hebben gedaen,
Oock de wijse Philosophen in haeren tijt
Dat was door de liefde, hoort mijn vermaen,
Al wat sy deden dit vry verseeckert sijt
Der Romeynen daet, in soo mennigen strijt
Dat t'oont ons haer liefde en vieriech haken;
Ga naar margenoot+ Gaus Mutius verbrant sijn eyghen hant ter spijt
Van sijn vyanden, was datten te laken,
Waer op den Keyser antwoort met soete spraken,
Of jemant door liefd' sou lijden sulcken pijn,
Ia noch wel dry hondert sey hy sonder staken,
Liefd' verwint,, dit wel versint,, al wat mach sijn.
LIefde en laet nummermeer tyt verlooren
Want al wat men op der aerden can geweten
De cruijden craecht, oft wat men sou moghen spooren,
Soo seer heeft de liefd' den mensch vercooren,
Brocht ons eerst de liefd' wt haer secreten,
Apollo heeft menighen tijt versleten
Eer dat hy eerst-mael vant der cruijden cracht,
Plinius heeft oock menighen tijt vergheten,
Oock Aristoteles by daghe en by nacht
En spaerden ghenen arbeyt, maer hebben geuracht
Om door de liefd' te soecken s'menschen natuer goet,
En sy hebben dit stuck wel te werck bracht
Dat sy ons achter laten in schriften soet,
Het compt dan door de liefd' all wat ghy doet
Die veel edelder is als den schoonen robijn,
Sy verlieten huijs, erue, door der liefden gloet,
Liefd' verwint,, dit wel versint,, all wat mach sijn.
| |
[pagina 161]
| |
VErwint de liefd allen arbeyt op der eerden?
Ia sy voorwaer, als men't wil doorgronden
Daerom houtse oock altijt in weerden,
Want sy dickwils neer leyt piecken en sweerden,
Daer soo mennich door wordt verslonden,
Laet ons dan wel besteden onse ponden,
En van de liefd gheensins af en keert,
Eer dat ghy wort van den satan verslonden,
Ons hebben voortijts de heydensche geleert
In liefde te leuen, malcanderen oock eert,
Als wijse Philosophen in elcken cant,
Waer falgeert oyt eendracht, daer liefd vermeert,
Daer men liefd siet rijsen, comt den vrede in't lant,
Plato die hout dit voor seer groote schant,
Dat den eenen mensch hem niet en hout aen een lijn,
Dit deden de Romeynen als borghers constant,
Liefd verwint,, dit wel versint,, al wat mach sijn.
| |
Prince.MArcus Curtius verlosten de Romeynen,
Toonde soo de liefd als een Prins wt minnen,
Rijdende gewapent, niemant wilde hy seynen,
In den roockende cuyl, soo sou men hem vercleynen,
Om der borgers gesontheyt soo te winnen,
En sterff soo de doot, dit wilt eens versinnen,
Oft niet en was een pure liefd minioot,
Voorseecker jaet, soo voor buyten als binnen,
Gheen meerder liefd dan door liefd te steruen te doot,
Marcus Aurelius seer hert hy geboot
Sijn ondersaten, in de liefd te leuen,
Want gheen dinck den Keyser soo seer verdroot,
Als der Romeynen tweedracht buyten schreuen,
Dus hout de liefd voor't hoochste verheuen
Als wijse Philosoophen, t'is den besten wijn,
Die ons Godt op de aerde heeft gegeuen,
Liefd verwint,, dit wel versint,, al wat mach sijn.
Liefde voor Al. |
|