De schadt-kiste der philosophen ende poeten(1621)–Jan Thieullier– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] Nievw liedeken op de wyse; Swinters, somers euen groen. AL sijt ghy Boreas feldadich Met uwen couden noorden wint, Eolus is meerder ghenadich, Midts oock Zephirus uwen vrint, Al compt Tritons trompette steken, Al is Neptunus dienaer stout, Mijn liefd' en sal gheensins ghebreken T'ghebruyck van Rethorica out. Al quam Argus met hondert ooghen, En Battus met sijn giericheyt, En al wil Iuno niet ghedoghen Ons schoone Io, wijt verbreyt, Al wil Proserpina blameren Rethorica ons voorghestelt, Iupiter sal haer assisteren Teghen alle vyants ghewelt. Orpheus met sijn soet instrumenten Die sal Polymnia sijn by, Apollo compt de const in prenten, Stelt Mammon rasch al op d'een sy, Den cloecken Perseus verheuen Verlost Andromeda de maecht, Hy neempt het zeemonster het leuen Met Phineus, die dat beclaecht. Aurora comt v dan verthoonen, Compt met Diana vroech ter jacht, VVilt Rethorica wat verschoonen, Siet haer ghesusters wijs bedacht, Sy comen hier wetenschap leeren, En vlieden ledicheyt altoos, Tot dees studi gaet v doch keeren, Sy rieckt veel soeter als een roos. Prince. Pallas Princersse ons bequame, Neempt Minerua al by der hant, Brengtse dees Nympha aenghename, VVaer door den geest schept groot verstant, Singht Liedekens, seght Refereynen Ter eeren de Peoene hier, Vlecht eenen crans, wilt v vercleynen, Al vanden jonghen Lauwerier. Wy Ionghe Lauwerieren, Sinte Barbare vieren. Goet voor Qvaet. Vorige Volgende