Allerheiligen
DE eerste keer dat ik in den vreemde heimwee naar Limburg kreeg, was op Allerheiligen. Ik was toen naar oude trant en traditie naar het kerkhof gegaan ofschoon ik in die vreemde stad nagenoeg geen levende en zeker nog geen dooie ziel kende. Ik had dus op dat kerkhof eigenlijk niets verloren maar wilde er op die dag toch bij zijn. Kunt u zich mijn verbazing indenken toen ik daar de enige kerkhofganger was.
Geen levend mens was er te bekennen en ik kon het de afwezigen nauwelijks kwalijk nemen dat zij dit nuchtere romantiekloze verblijf der doden zelfs op Allerheiligen niet wilden betreden. Ik dacht toen met heimwee aan het tafereel wat bij ons de Tongerseweg met Allerheiligen te zien geeft, zwart van het volk, één processie, die op het Vrijthof al begon en langs de steile weg een volgeladen omhoog puffend ‘Belsj tremke’, dat voortdurend zijn stoomfluit moest laten horen om de mannen van de Canisiuscongregatie met al hun vanen opzij te doen gaan.
Met een wat vrije interpretatie van de liturgie bezoeken wij onze doden niet op Allerzielendag maar op Allerheiligen. Voor Ma was dat kerkhofbezoek met alle kinderen een even strenge verplichting als de Meerssener Gaank met Sacramentsdag, overlezen van Sint Blasius of Sint Giles, de beschermers tegen keelziekten en stuipen, St. Cornelius in Haren voor de zenuwen, St. Marcoen en St. Rochus. Voor ons kinderen was het één zo goed als het andere een uitstapje, vooral omdat er heiligen bij waren die speciale tractaties mee brachten als de ‘krolle-