De tamarandel
(2016)–Marja Themen-Sliggers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
DNA en eronderDinsdag gaan we met de klas naar het DNA-gebouw. Vroeger was hier de Buiten Sociëteit ‘Het Park’. Het oude Assemblee gebouw is jaren geleden afgebrand. Zo zonde, zo'n mooi oud gebouw. Alleen de stoep is er nog, die kun je zien in de Gravenstraat, op de hoek van de Grote Combé. Nou ja, de Gravenstraat, zo heette die eerst, in de koloniale tijd, hij heet nu anders. De regering heeft na die brand dit gebouw genomen voor de vergaderingen van de Assemblee en ‘Het Park’ staat nu met een nieuw gebouw aan de Kleine Combé. We zitten met de klas op de publieke tribune, de plaatsen waar de mensen mogen zitten als ze willen luisteren naar de openbare vergaderingen van DNA. Mijn hoofd is er niet helemaal bij, ik probeer een manier te vinden om nog naar de tamarandel te gaan om heel even bij Jesse te kunnen zijn. Zou hij nu ook luisteren naar de DNA vergadering? Zou hij zo dichtbij zijn, hier vlak onder mijn voeten? En toch onbereikbaar. We horen ook over het jeugdparlement, dat jongeren zich kandidaat kunnen stellen en dat er ook op school gestemd kan worden op die kandidaten. Echt wat voor Jesse denk ik. Dat moet ik hem zo gauw mogelijk vertellen; kan hij jeugdparlementariër worden. Dan is de tijd om, we moeten terug naar school. Het laatste wat ik hoor is iets over een nieuw internationaal document over rechten van mensen met beperkingen. Ik schiet overeind. ‘Wat was dat? Waar ging dat over?’ vraag ik aan Santusha en Cindy. ‘Nou, nou, niet zo opgewonden. Wat kunnen jou die gehandicapten schelen?’ vraagt Cindy. ‘Ja duh, het zijn ook mensen hoor.’ Dat zegt Santusha. Een paar andere kinderen van de klas komen erbij staan en uit hun opmerkingen kan ik opmaken dat het gaat om een document over ‘rights and dignity for persons with disabilities’Ga naar voetnoot2. Suriname heeft het document ook ondertekend. In Suriname spreken we al lang niet meer van gehandicapten. We praten over personen met een beperking. Dat klinkt veel mooier, dat geeft aan | |
[pagina 30]
| |
dat je de persoon voorop stelt, als persoon, als mens en dat geeft respect aan, respect voor die persoon. Dignity, waardigheid... ‘Niet zo ver van hier is een tehuis voor zulke mensen,’ vertel ik aan mijn klasgenoten. ‘“Betheljada”Ga naar voetnoot3 heet het.’ Ik vertel wat ik van Jesse heb gehoord over de mensen in de rolstoelen, over de hotelgasten. ‘Als we een werkstuk moeten maken kunnen we dat als onderwerp nemen, “Betheljada”’ stelt Santusha voor. ‘Goed plan,’ vinden we allemaal.
De bus die ons terug naar school moet brengen staat al voor het gebouw te wachten. De chauffeur heeft haast. Hij moet schoolkinderen rijden, dus wil hij op tijd klaar zijn met ons. Ook onze leerkracht wil ons gauw in de bus hebben. Het lukt me niet om even weg te boren. Wat een teleurstelling! Zo dichtbij en ik kan niet eens even Jesse gaan zien. Het verkeer is druk in de stad, onze bus wringt zich met moeite tussen de aaneengesloten rij auto's die langs de Waterkant rijdt, richt Centrale Markt. Chagrijnig zit ik in de bus en luister met een half oor naar het geroezemoes om me heen. Naast me zitten Cindy en Santusha. ‘Joh, bijna had ik mijn agenda laten liggen in DNA.’ Dat is Cindy. ‘Maar je hebt 'm nu toch?’ Santusha klinkt rustig, geruststellend, maar ik spring zo wat een gat in de lucht. Dit is het! Dit is het idee dat ik nodig had! Zodra we bij onze school zijn en iedereen naar de fietsenhokken rent, pak ik mijn telefoon. ‘Mama, mam, ik ben mijn agenda vergeten bij DNA. Ik moet 'm even gaan halen, hoor. Ik kom zo gauw mogelijk naar huis.’ Ik geef mijn moeder geen gelegenheid om te protesteren. Gelukkig weet ze dat we vandaag met de klas een educatieve tocht gingen maken. Dus mijn smoes zal ze direct geloven. Daar is het weer, dat kriebelige, wiebelige in mijn buik, het is inmiddels een bekend gevoel. Ik weet nu wat het betekent als ik ergens lees of hoor over ‘vlinders in je buik.’
Ik fiets zo snel als ik kan van school weer terug naar het Plein. Met de fiets gaat het sneller dan met de bus in het drukke verkeer. Ik ben er zó en snel zet ik mijn fiets op slot naast de tamarandel. Ik duik zo vlug mogelijk het gat in en beland met een klap beneden. Even blijf ik versuft zitten. Ik zie Jesse nergens, misschien is hij nog bij de vergadering? Ik ren het pad af naar DNA. Ik weet nu de weg. Maar ook daar zie ik hem niet. Waar zou hij zijn? Ik ren weer terug. Langzaam voel ik angst opkomen. En ik voel me ook een beetje schuldig. Ik heb tegen mijn moeder gelogen en nu is het nog voor niets ook. Ik verlangde er zo naar om Jesse te zien, maar hij is er niet. En daar komt nog bij, hoe kom ik hier weer uit? Hoe kom ik naar boven? Kan ik alleen zo hoog klimmen zonder de springkeltruc van Jesse die me omhoog stoot? En mijn broertjes, die weten niet waar ik ben. En ze hebben geen sleutel van het huis. Ze moeten op het erf blijven tot ik ook thuis ben. Wat heb ik gedaan? De tranen springen in mijn ogen, de vlinders in mijn buik zijn tot rust gekomen. Ik voel nu ‘een brok in mijn keel,’ ook zoiets wat je leest in boeken, net als ‘met dicht geknepen keel van angst.’ Wat heb ik gedaan? Jesse is er niet, misschien is het eindelijk gelukt om terug te springkelen naar Saramacca? Maar hij heeft me beloofd dat hij zou laten weten als hij terug kon. Hij zou niet zomaar weggaan. En toch is hij weg. Hij is mij vast allang vergeten. Hij vond me immers toch een kleintje. Ik voel nu de tranen over mijn | |
[pagina 31]
| |
wangen stromen. Er zit niets anders op dan aan de klim naar boven te beginnen. Ik grijp de boomwortels die het dichtst bij zijn en trek me omhoog. Met moeite vind ik houvast voor mijn handen en steun voor mijn voeten. Heel langzaam kom ik hoger. Als ik naar beneden kijk zie ik dat ik nog maar nauwelijks opgeschoten ben. Als ik naar boven kijk lijkt het gat van de tamarandel nog eindeloos ver weg. Wat een stommerd ben ik. Hoe heb ik zo onnadenkend kunnen doen? De spieren in mijn armen en benen beginnen te trillen van inspanning. Ik kan bijna niet meer, maar ik ben er nog lang niet. Plotseling glijdt mijn rechterhand weg. Nu hangt bijna mijn hele gewicht aan mijn linkerarm. Ik kan mezelf niet houden en voel dat ik terug begin te glijden. Eerst langzaam, maar mijn voeten verliezen steeds meer grip en als maar sneller val ik terug, tot ik weer op de grond zit, diep in de tamarandel. Snikkend kruip ik rond, op mijn knieën. Wat nu? Ik zit hier gevangen. Hoe kom ik weer boven? En dat allemaal voor zo'n stomme knul...
‘Moet je haar horen,’ klinkt het ineens achter mij. Ik schrik me een ongeluk en spring overeind. O gelukkig het is Jaïr. Wat een opluchting! ‘Wat zie jij er uit, zeg,’ moppert het toverpaard. Jaïr kijkt me afkeurend aan en merkt dan dat ik gehuild heb. ‘Ach dommy, kom maar hier,’ zegt hij dan. Een beetje onhandig buigt hij zijn hoofd en drukt troostend en liefkozend zijn zachte neus tegen mijn wang. ‘Je was bang hé,’ fluistert hij. Ik kom weer tot rust en vertel dat ik bijna in paniek raakte. Ik vertel hem alles, van de smoes over mijn agenda, de leugen tegen mijn moeder, dat mijn broertjes alleen zijn en niet weten waar ik ben. ‘Je bent verliefd!’ Jaïr zegt het triomfantelijk. ‘Je bent verliefd op Jesse.’
‘Ja,’ geef ik toe, ‘maar nu is hij weg. Hij is me allang vergeten.’ Jaïr vertelt dat Jesse inderdaad weg is. Nog maar net ook. Het gebeurde vlak na de vergadering van de DNA. Jaïr en Jesse waren nog even aan het oefenen met de springkeltruc en plotseling lukte het. ‘Zomaar in een keer, tot in Saramacca!’ Jaïr vertelt het juichend. Natuurlijk is hij blij en ik ben ook wel een beetje blij. Blij voor Jesse dat hij weer bij zijn eigen familie is. ‘Maar jij vindt het niet leuk dat Jesse weg is?’ informeert Jaïr. ‘Want je bent verliefd!’ Ja, dat is waar. ‘Ik kan je troosten,’ zegt Jaïr. ‘Jij bent verliefd, maar Jesse heeft me een boodschap voor je gegeven. Misschien is hij ook wel een beetje verliefd op jou.’ ‘Een boodschap, kom op met die boodschap, zeg het dan.’ Ik kan bijna niet wachten tot Jaïr vertelt waar het om gaat. Jesse heeft hem terug gestuurd. Jaïr alleen kan goed genoeg springkelen om nog een keer naar de tamarandel te komen. Samen met Jesse, dat durfden ze niet aan. Jesse is nu weer veilig thuis, maar Jaïr moest speciaal komen om aan mij te zeggen dat Jesse niet zo maar, achter mijn rug om verdwenen is. En het allerbelangrijkste; Jaïr heeft zijn email adres meegenomen en zijn telefoonnummer. Jesse heeft gevraagd of ik hem een mail stuur, zodat hij dan ook mijn adres heeft. En mijn telefoonnummer moet ik sturen. Dan kunnen we appen. ‘En nu moet je naar huis, naar je broertjes,’ besluit Jaïr. En met een zet van zijn hoofd en met behulp van de springkeltruc ben ik ineens weer boven op het Plein. Mijn fiets haal ik gauw van het slot en ik vlieg door de straten naar huis. Jesse heeft Jaïr het toverpaard speciaal gestuurd, zodat hij met mij in contact kan blijven! De vlinders zijn terug in mijn buik. Hij is me niet vergeten. En ik kan met hem emailen en appen. Jesse denkt wél aan me... ... |