Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 213] [p. 213] [Ze volgden U. Ze meenden ja] Ze volgden U. Ze meenden ja Ge werdt een Koning, machtig, rijk. Ze hoopten gunsten en gena, staf, rechterstoel, en eereblijk. Gij vroegt hen: ‘Kunt ge drinken aan den kelk dien ik eens lêegen zal, en hijgend stijgen, kruis-belaân ten Heuvel, na driedubblen val?’ Ik kón het, Heer! Mijn lippen, schuw, verkrompen van een bittren drank; ik viel met U! ik rees met U! Uw liefde wijde ik eeuwgen dank! [pagina 215] [p. 215] Nu droeg ik wel van menschenleed genoeg, o Moeder, om te mogen - zooals een droomende vergeet de wereld en haar wreede logen - vergeten ach! een kleenen tijd wat vele smart mijn meelij beidt. Ik wil, alleene pelgrim, gaan door bosch en groenende eenzaamheden - waar over rug van zandhil staan mijn blij-geklommen jonglingsschreden - naar 't zachtgezonken, zoete dal waaruit me uw toren groeten zal. [pagina 216] [p. 216] In lage beuk ligt dag gezeefd tot schemer, uit dof-gouden ramen, vóór marmer-glimmend altaar leeft een bevend Gods-lampje, dat samen o Milde, met uw oogenschijn de duisternis doet vromer zijn. Gezeten voor uw lief oud beeld gehuld in zwaar-juweelge wijlen, hervindt mijn hart de veilge weeld' in uw aanwezigheid te wijlen, te luistren naar gedoken woord in teeder zielsgeheim aanhoord. Hertel ik - en wat zorge ik om de vlucht van ras-gewiekte stonden! - in rijke mijmering de som der heerlijkhêen in U bevonden, beschouwt mijn ingetogen vlijt hoe lief en rein en schoon ge zijt, [pagina 217] [p. 217] dan trilt mijn ziel: de zilvren koord waaraf U toeruischt prijs en zegen; dan heeft zich roemend woord aan woord tot edelsteenen snoer geregen - dan draag ik uit mijn eenzaamheid een psauterken uw lof gewijd. Sutendael. 25-3-20. [pagina 218] [p. 218] Met kerkelijke goedkeuring. Maart 1920. Vorige