Verloren stroom(1920)–Hilarion Thans– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] Adventus. Adventus! en de dagen waren paden, smal-lijnend door besneeuwde vlakten, over woudheuvels waar kristalberijmd naaldloover den pijn tot kerstboom wijdde in lichtsieraden; en nachten rezen: één juweelentoover, op zwart fluweel, van sterrenmyriaden... Naar 't Oosten lengden uit ons pelgrimsgangen; door suizende eenzaamheid van hei-valleien, bleef in bleekgulden mist ons begeleien een ijlen nagalm hooger heilgezangen: hoe zegen dra tot rijpheid zou gedijen, vervuld zou gaan een eeuwenlang verlangen. [pagina 88] [p. 88] Maar tot den rand van hoogvlakten gestegen, verklaarde ons starend aanschijn, in diep branden van roze dageraden, over landen en breede stroomen, bevende allerwegen. O! naar dien gloor ons uitgestrekte handen! o lichter voetgezweef dien morgen tegen! Ons hoopvol hart stemt mede in wondre tonen, waarvan de hooglandluchten staan doorzongen: een lied van slavenketens, stukgesprongen, van liefde en vree die weer op aarde wonen; een groet den volkren, alzijds aangedrongen naar 't dal waar zal de Vorst van Vrede tronen. Zóó, vromer om het vroomste dat we zoeken, al blijder om de vreugd waarnaar we smachten, we wachten u, o zaligste der nachten, - die plots, bij lichtscheur tot in 's hemels hoeken, ons brengt het eindlijk heil aller geslachten: Gods Zoon, een kind der Maagd, in arme doeken! Vorige Volgende