Devote oeffeninghe op de vijf lettere van de soete ende alderheylichste namen Iesus ende Maria
(1628)–Augustinus van Teylingen– Auteursrechtvrij
[pagina 319]
| |
Een Nieu gheestelijck’ Liedt, | |
De wijse: Schoon Liefken jent seer excellent.O Christi bloedt,
’t Welck vloeyende spoet
Wt zijn Heylighe wonden;
Mijn pijn versoet,
En verlicht mijn gemoet,
Dat mijn seer klaghen doet,
Over mijn oude sonden.
Christus voorwaer,
Wt liefden klaer,
Gingh u minlijck vergieten;
Dat ick Dienaer,
Sijn will’ soude nemen waer,
En met der Enghelen Schaer,
Eeuwigh hem soud’ ghenieten.
| |
[pagina 320]
| |
Na ‘swereldts swanck,
Gingh ick mijn ganck,
Men sach my weynich achten,
Des Kelckes dranck,
Daer hem liefde toe dwanck,
Tot hulp der menschen kranck:
En my saligheyt wrachte.
Ick neem mijn keer,
Nu tot u weer,
O! bloedt Christi verheven,
Versoent my Heer,
Dien ick vergramt heb seer:
Want ick in u begheer,
My heel over te geven.
O Heer gaeft ghy,
Een droppelken my,
Van u bloede vol minnen;
Ick soude bly,
Van sonden wesen vry,
En de helsche party
Soud’ my niet meer verwinnen.
| |
[pagina 321]
| |
Een droppelken kleyn,
Van dit bloedt erteyn
Is van soo grooter weerden;
Dat het alleyn,
My helpet uyt den weyn:
Ende kan maecken reyn,
Als een Enghel op eerden.
O Ziel bereyt
Godts Majesteyt,
In u een open stede;
Met ootmoedtheyt,
Sijn hulpe vry verbeyt,
Op dat ghy wordt bespreyt,
Met zijn bloedt hier gerede.
O Prins’lijck bloedt,
Neemt in behoedt,
My nu en’t allen tijden:
In druck, voorspoedt,
Gheeft ghy my eenen moedt;
Dat ick in’t eeuwigh goedt,
Met Godt my sal verblijden.
|
|