Woord vooraf
Toen de uitgeverij Martinus Nijhoff mij begin 1978 vroeg of ik een verkorte versie van mijn vijfdelige Oldenbarneveltbiografie kon leveren, geschikt om als paperback te worden uitgegeven, heb ik dat geweigerd. In mijn tachtigste levensjaar had ik niet de moed mij voor een zo groot en moeilijk werk te binden. Maar's nachts nadenkend kwam ik tot een voorstel: iemand anders zou gevonden kunnen worden om dit werk onder mijn controle te doen. De uitgever voelde hier alles voor, en binnen enkele weken werd de bewerkster gevonden, die thans als medeauteur op het titelblad verschijnt.
Alleen de eerste drie delen zijn bekort; het vierde en vijfde, die geen deel van het verhaal bevatten, zijn niet mee bekort.
Een moeilijkheid was dat sinds de verschijning van deze drie delen (1960-1966) een aantal boeken en tijdschriftartikelen verschenen zijn die onze kennis over Oldenbarnevelts leven vergroten. Er was geen sprake van dat ik al die boeken zou gaan lezen en in de verkorte tekst verwerken. Ten dele is dit geschied door drs. S. Groenveld, van wie het hele idee van de bekorting was uitgegaan. Nadat mevrouw Ali Ton met haar werk, en ik met mijn controle, klaar waren, heeft hij op grond van de nieuwste literatuur enkele tekstwijzigingen voorgesteld, die ik in dank heb geaccepteerd.
Sommige lezers zullen vallen over het gebruik van de benamingen ‘België’ en ‘Belg’ voor de Zuidelijke Nederlanden en hun bewoners. Ik heb dit in de ‘Verantwoording’, voorafgaande aan het tweede deel, als volgt verdedigd: ‘Deze termen duiden niet het gebied aan dat thans “België” heet. Dat zou een anachronisme zijn (...). Maar in het begin van de Tachtigjarige oorlog ontstaat er