| |
| |
| |
| |
I. Blouns.
Reeds had de klok 't laatste uur vóór middernacht geslagen, daarin gevolgd door de traditioneele gongs, reeds waren de schildwachten bij 't postkantoor afgelost geworden en heerschte er in boven- en benedenstad eene doodelijke stilte, die slechts van tijd tot tijd afgebroken werd door 't eentonig geroep van een Tôké (hagedis) en nog brandde 't licht op dat gedeelte der voorgalerij, dat bij de kamer behoorde, die dien morgen besproken was door den acting-manager van Suan-Lamba estate Nog steeds brandde 't licht daar en kon men de fluisterende basstem van Corrie hooren, afgewisseld soms door 't melodieuse sopraangeluid van Oh Soei San. Eindelijk echter werden de longchairs achteruit geschoven, de lamp uitgedraaid, eene deur open en weer dicht gedaan en Corrie en zijne Tjisai waren in hunne slaapkamer verdwenen om nog eenige uren in Morpheus armen rust en vergetelheid te zoeken.
Rust en vergetelheid: o, bittere ironie! vreeselijke
| |
| |
spotternij! Nauwelijks toch waren beiden gelegen en hunne oogen op 't punt zich te sluiten, 'oen, ondanks de brandende lamp, eene helsche muziek uit alle hoeken der kamer hare tonen in het gegons der muskieten mengde. Onthutst loerde Corrie door een gat in de Klamboe, die stellig reeds dienst had gedaan om Adam en Eva, na hunne verdrijving uit het Paradijs natuurlijk, tegen muskieten en ander vliegend en gonzend ongedierte te beschermen. Wat hij zag was niet precies geruststellend. Eene ontelbare menigte monsterachtige ratten voerde op den vloer, tusschen de stoelen en op de tafel onder aanvoering van een ouden rat eene woeste duivelachtige wals uit, onder een lawaai alsof alle duivels der hel ontketend waren. Na Oh Soei San, die volstrekt niet bang was, maar 't alleen uiterst onaangenaam vond, gewaarschuwd te hebben, gleed Corrie als eene slang door de klamboe en snel en onhoorbaar zijn rotan grijpende, die naast 't bed stond, was hij met één sprong bij de tafel, die hij hevig begon te beuken. In een ondeelbaar oogenblik waren alle beesten verdwenen en had eene doodelijke stilte 't spookachtige orchest van daar even vervangen Waarachtig! Corrie kon trotsch zijn op hetgeen hij gedaan had, behalve toch de lamp, had hij nog een theekopje, dat op tafel had gestaan, gebroken, terwijl twee ratten aan zijne voeten lagen te stuiptrekken. En terwijl daar een vriendelijk kopje met zwarte lokken getooid, lokken die fijner dan zijde, een paar blanke schouders als met eene donkere wolk omhulden, door de Klamboe gluurde en luid Corrie toejuichte, stond hij zelf in nachtgewaad, fier op zijne strijdknots geleund, bij 't bleeke schijnsel der sterren den doodstrijd der beide stervende dieren gade te slaan.
| |
| |
Weldra hadden zij hun laatsten zucht geslaakt en wierp Corrie de lijken uit in de buitenste duisternis, waarop hij, na zijne handen gewasschen te hebben, weer in bed kroop. Nauwelijks lag hij echter en was alles weer rustig, of eerst schuw, maar al heel spoedig vrijmoediger kwamen de ratten weer te voorschijn en begonnen ze nog eens hunne krijschende en piepende muziek. Daar Corrie begreep, dat 't hem niets zou geven, al sprong hij voor de tweede maal uit zijn bed, beproefde hij te slapen, dat hem vrij wel, zijne Tjisai zeer goed gelukte. Ongeveer een half uur zal hij gedommeld hebben, toen hij ontwaakte door een wonderlijk gevoel. 't Kwam hem voor of iemand bezig was zijn grooten teen met eene schaaf te bewerken. Zonder zijne voeten te bewegen, richtte hij zich op; hoe stil hij 't echter ook gedaan had, de wezens, die aan zijn teen bezig waren geweest, hadden onraad bemerkt en waren gaan loopen. Alleen meende Corrie te hebben gezien, dat 't twee zwarte gedaanten waren. Onwillekeurig dacht hij aan de wrekende geesten der door hem gedoode ratten en waarachtig! 't had er veel van, want nauwelijks had hij zich omgewend of 't geknaag en geschaaf begon weer, terwijl andere benden van die dieren zich amuseerden met tegen de Klamboe op te klauteren om zich een oogenblik later naar beneden te laten glijden en krijgertje en verstoppertje te spelen tusschen en achter zijn kussen en ander beddegoed. Woedend deed Corrie nog eens eene wanhopende doch vergeefsche poging zijne kwelgeesten te verjagen, om daarna van vermoeidheid in een diepen slaap te vallen met 't aangename vooruitzicht, over een paar uur een stuk of wat teenen te missen. Door Oh Soei San in zijne reisdeken te wikkelen en 't eene einde aan hare
| |
| |
kleine voetjes goed in te stoppen, had hij 't zijne gedaan om haar voor een dergelijk noodlottig ongeluk te behoeden. 't Overige moest hij aan den hemel overlaten, die hij ook hoopte, dat zijne teenen beschermen zou. Als 't toch op die wijze voort ging, zou er over een paar jaar niets meer van hen over zijn, daar hij, zooals men weet, ook reeds een paar tanden miste.
Ondanks de ratten sliep Corrie als eene roos en liet hij den volgenden morgen den oppasser zich bijna schor schreeuwen. Eindelijk hoorde Oh Soei San den Bengalees en nu was ook Corrie spoedig wakker. Nog liggende, beproefde hij zijne teenen te bewegen en toen hem dat zonder pijn gelukte, waagde hij een benauwden blik op zijne onderdanen te werpen. Tot zijne verademing zag hij, dat hij nog in 't bezit zijner tien teenen was en zijne vreugde steeg ten top, toen hij ook de voetjes van zijn kleintje in nog ongeschonden staat zag. Daar 't reeds laat was, moest men zich haasten en ternauwernood had men zich gemandied, gekleed en een weinig ontnuchterd, of een oppasser kwam Corrie waarschuwen, dat 't tijd van vertrekken werd. Na een hartelijk afscheid van de beide gewezen werkloozen, die dien dag nog in Sandakan bleven en die Corrie en Tjisai tot aan de prauw brachten, die de laatstgenoemden naar de hoofd-administratie zouden brengen, waar de launch hen wachtte, liet Corrie afstooten en dobberde 't prauwtje weldra op 't zilte watervlak, waarin de zonnestralen weerkaatst werden als in een spiegel. Na een kwartier roeiens bereikte men 't kantoor en maakte Oh Soei San kennis met den baas van Corrie. Intusschen liet deze zijn koelies aantreden, inspecteerde hen en na gezien te hebben, dat allen present waren, begaf hij zich naar
| |
| |
zijn hoofdadministrateur, teneinde de laatste instructies te ontvangen. Tot zijne verbazing vernam hij nu eerst, dat er zich op Suan-Lamba estate een Europeaan bevond, die ter vervanging van Mr. Ading, door den headmanager naar de onderneming was gezonden om daar een weinig toezicht op 't werkvolk te houden. Hij wist echter niets van de tabakscultuur af, verstond en sprak niets dan Engelsch en had zijn geheelen leven tot nu toe op eene kantoorkruk en met eene pen in de hand doorgebracht. Als Corrie hem echter gebruiken kon voor assistent, mocht hij hem houden, anders moest hij hem maar terugzenden. Intusschen hadden alle koelies een plaatsje gevonden op den tonkang en nadat Corrie gezien had, dat alles aanwezig was, ook hetgeen hij den vorigen dag had besteld, hielp hij Oh Soei San aan boord van de steamlaunch en, na met den manager een laatste handdruk te hebben gewisseld, scheepte hij zich zelf in, werden de trossen losgegooid en terwijl de launch den overtolligen stoom liet ontsnappen en den omtrek met een schril gefluit vervulde, verwijderde zij zich langzaam en statig van de pier. En langzaam en statig bleef hare vaart, daar zij met den zwaren tonkang achter zich onmogelijk harder stoomen kon. Zulks speet Corrie echter volstrekt niet: verstrooid 't prachtige uitzicht bewonderend, dat Sandakan en hare baai den toeschouwer bood, peinsde hij over den Europeaan op de onderneming. Door de mededeeling verrast, wist hij niet of hij 't prettig of onaangenaam zou vinden, dat hij niet alleen op Suan-Lamba zou zijn en stelde hij zich duizend vragen, terwijl hij zich een beeld van zijn metgezel daar ginds trachtte te vormen. Wat voor een man zou 't zijn?
| |
| |
Ruw, eigenzinnig, trotsch of wel een kantoorman, iemand met fijne blanke handen, een vrouwengezichtje en een vrouwengestel? Ook Oh Soei San wist niet wat zij van het verrassende nieuwtje denken moest en daarom over 't geval zwijgende, genoot zij niet volle teugen van 't overschoone natuurtafereel en spoorde zij ook Corrie aan te genieten en den Europeaan op de estate voorloopig te vergeten. En werkelijk, 't panorama, dat zich om onze vrienden uitstrekte was 't waard, overwaard gezien en bewonderd te worden. Achter de launch toch verhieven zich de hemelhooge bergen, aan wier voet Sandakan zoo schilderachtig is gebouwd en wier toppen met donkergroene bosschen prijken, terwijl voor de reizigers 't land als door een doorzichtig blauw gordijn maar even zichtbaar werd. Ook de zee was kalm: schitterende en glinsterende in de zon, geleken de kleine golfjes, die spelend voor de launch uitliepen, vloeibaar goud en zilver; 't was een onbeschrijfelijk schoon tooneel, een tooneel zoo vredig en rustig en toch zoo majestueus, dat men bij de beschouwing er van onwillekeurig geneigd was in aanbidding neer te zinken
Na verloop van drie uur was men de baai over en stoomde men na een paar eilandjes, die zich aan 't oog als drijfende boschjes vertoonden, links te hebben laten liggen, de Suan-Lamba rivier op. Aan beide kanten begrensd door dichte wouden, waarin talrijke apen, sierlijke saltomortales en koddige pirouettes maakten onder een wanluidend oorverscheurend gekrijsch, zag Corrie met vreugde, dat rotan en nipah, twee onontbeerlijke zaken op eene tabaksestate, hier maar voor 't snijden waren Ook was de rivier breed en scheen zij diep genoeg te zijn. Allengs werd zij echter smaller en smaller, en terwijl
| |
| |
ook hare diepte afnam, stootte de launch van tijd tot tijd op boomstammen, die, dwars over de rivier liggende, soms onder, soms boven water, gevaarlijke hinderpalen daarstelden. Ten laatste kon zij dan ook niet verder en, na al een poos met slakkensnelheid te zijn vooruit gegaan, draaide zij bij en liet ze onder een tot driemaal toe herhaald gefluit, een lawaai, dat door de apen aan beide kanten van den stroom krijschend en gillend werd beantwoord, haar anker rinkelend vallen. Na 't roer te hebben vastgezet, deelde de Maleische stuurman Corrie mede, dat hij niet verder durfde te varen, daar nog hooger de boomstammen menigvuldiger en de soengei ondieper werd Onzen reizigers schoot dus niets anders over, dan op den tonkang over te gaan en daar de reis verder mede voort te zetten. Minder groote diepgang hebbende, bestond er niet 't minste bezwaar, met dat vaartuig den tocht te vervolgen. Weldra had men dan ook de steamlaunch uit 't oog verloren en schoot de Tonkang onder den invloed van twaalt Javanen, die Corrie aan 't boomen had gezet, behoedzaam en betrekkelijk snel vooruit. Reeds was men een half uur verder en begon onze vriend naar de estate uit te zien, toen hij plotseling een gobang (prauw) in 't oog kreeg, die den tonkang tegemoet kwam en die gepagaaid werd door vier Dajaks, terwijl er een Europeaan aan 't roer zat. In een oogwenk lag 't vaartuigje, dat niet veel meer was dan een uitgeholde boomstam, langs zij van den tonkang en had de Europeaan zich tegen Corrie's boord opgeënterd. Naar elkander toekomende, stelden de beide jongelui zich aan elkander voor en nadat Corrie ook Oh Soei San bij zijn nieuwen kennis had geïntroduceerd, gaf hij hem den brief van den hoofd.
| |
| |
administrateur, waarin Corrie als acting manager van de onderneming Suan-Lamba werd genoemd. Na het epistel vluchtig te hebben ingezien, betuigde de Esgelschman Corrie in korte sierlijke bewoordingen, hoe verheugd hij was, gezelschap te krijgen en van 't beheer der onderneming ontslagen te zijn, daar hij noch van de tabakscultuur iets afwist, noch met de koelies om kon gaan. Na deze ronde bekentenis stelde hij de gobang tot Corrie's beschikking. Deze liet nu de Dajaks op den tonkang overgaan en nam in hunne plaats Javanen in de prauw. Daarna hielp hij er zijne Tjisai in en nadat hij zelf en de Engelschman zich er in hadden opgeschoten, stieten zij af en vloog 't kleine ding 't grootere en meer logge vaartuig pijlsnel vooruit.
Gedurende dien tocht had Corrie eene goede gelegenheid zijn nieuwen collega op te nemen, daar de laatste al zijne stuurmanskunst noodig had om de lichte prauw behendig tusschen en over de boomstammen heen te brengen, die talrijker werden, naarmate men Suan-Lamba naderde.
Klein van gestalte, breed gebouwd, rustte zijn lichaam op een paar korte beentjes. Zijn gelaat, door een ros-achtigen baard omlijst, had eene uitdrukking zóó zwaarmoedig, zóó melancholisch, dat 't iedereen medelijden moest inboezemen. Naar 't Corrie voorkwam, zag hij er daarenboven vreeselijk ongezond uit.
Zoo ver was onze vriend met zijne waarneming gekomen, toen de gobang een hoek omslaande, plotseling bij een trapje stil liggen bleef, dat van den oever in de Soengei reikte. Men was op de estate en een breed pad leidde dieper landwaarts in. Dat volgende, had men niet ver te loopen om een kolossaal groot huis te bereiken, dat
| |
| |
op een heuvel en hooge palen gebouwd, van voren tot achteren open was. Op eene ruw bewerkte tafel, eene hooge Chineesche bank en een klein oliepitje na, was er echter van meubilair geen spoor te vinden en werd daardoor eene leegte veroorzaakt, die de groote binnengalerij nog ruimer en holler deed schijnen dan zij werkelijk was. Aan de beide zijden dier galerij bevonden zich vier groote kamers, die niets bevatten dan eene houten stellage met atap gedekt en waarin eenige planken lagen. Zooals Corrie weldra bemerkte vormde de stellage 't ledikant, de planken 't bed. Achter 't thuis strekten zich, ook op palen, de bijgebouwen uit, door een overdekte planken brug stonden dezen in verbinding met 't hoofdgebouw. Evenals overal was atap hier de eenige dakbedekking. Dat die echter half vergaan en verrot was en reeds jaren wellicht had dienst gedaan, was niet moeilijk te zien, evengoed als 't voor iedereen duidelijk was, dat men bij regen niet naar binnen behoefde te gaan om droog te blijven.
Gedurende de bezichtiging van 't huis en vooral van de kamers, had Corrie Oh Soei San niet durven aanzien. Hij had er den moed niet toe en waagde zich 't niet voor te stellen, hoe 't lieve kind in deze ruwe, van alle gemakken ontbloote omgeving zou moeten leven. O zeker! hij wist, dat 't haar niet aan den wil zou ontbreken, maar zou zij 't ook kunnen doen, zou hare gezondheid niet onder al die ontberingen gaan lijden, zij, die 't op Sumatra's Oostkust op de onderneming zoo op haar gemak had?
En 't was goed, dat Corrie zijne Tjisai niet had aangezien, want onwillekeurig waren haar, bij 't binnentreden der ledige ongezellige ruimten, de tranen in de oogen
| |
| |
geschoten, vooal, toen zij zich herinnerde, hoe weelderig en heimisch haar nestje op Soengei Kuda was geweest. Maar met geweld had zij hare tranen teruggedrongen want Hakakeï mocht haar niet zien schreien. Hij wilde, immers, dat zij in Sandakan zou achterblijven, hij had haar genoeg voor 't onherbergzame op Suan-Lamba gewaarschuwd en niet dan gedwongen, zijne toestemming gegeven hem te vergezellen. Hij mocht haar dus niet zien schreien en hooren klagen, 't was immers hare eigen schuld? Steeds zou ze hem een opgeruimd gelaat toonen, hem laten denken, dat zij zich gelukkig voelde
Maar was ze dan dat niet, zou ze in Sandakan achtergebleven zijn, als ze alles had geweten? Neen, neen! ze was gelukkig en - en ze was er Corrie dankbaar voor, dat hij haar mede genomen had en toch - O, Goden! wat is raadselachtiger, geheimzinniger dan een meisjeshart! - toch, ofschoon Oh Soei San zich gelukkig gevoelde in Corrie's liefde, ofschoon ze niet met de gemalin van den Micado, wat haar lot aangaat, had willen ruilen, toch barstte 't arme kind in een tranenvloed en wilde snikken uit, toen zij door de beide heeren alleen werd gelaten, die naar de aanlegplaats weerkeerden om den tonkang op te wachten. Betrekkelijk spoedig vermande zij zich echter en door krampachtig op haren zakdoek te bijten, bedwong en smoorde zij haar hartstochtelijk snikken. Corrie mocht haar immers niet zien met roodbekreten oogen, met zwoegende borst. Wees dan stil onstuimig kloppend hart, houdt op dan met stroomen gij tranenvloed! nog is uw tijd niet daar, nog kent 't schoone kind, wier heldere oogen gij verduistert, geen verdriet. Laat dan vrede en rust heerschen in uw binnenste, vrede en rust,
| |
| |
als die, die heden morgen 't tooneel op de baai zooveel liefelijks bijzette. Wees stil dan en kalm!..............
Nauwelijks hadden de beide jongelui de aanlegplaats bereikt en had Corrie tijd gehad een blik om zich heen te slaan, of reeds hoorde men een luid gejoel van de koelies in den naderenden tonkang. Een oogenblik later draaide hij den hoek om, om weldra bij de pier aan te leggen. Spoedig ook waren de Javanen aan wal en toen ook hun barang (goederen) gelost was, nam ieder 't zijne op en door de beide Europeanen begeleid, ging 't voorwaarts. Daar er echter op de estate maar drie koeliewoningen waren, oude vervallen assistenten-huizen, waarvan er, zooals Blouns, de Engelschman, Corrie mededeelden, één geheel vol was, werden de Javanen in twee troepen gedeeld, waarvan de een door Corrie, de andere door Blouns aangevoerd werd. Corrie had daarenboven twee Dajaks tot gidsen. Dat Isa met haren vader in zijn troep waren, behoeft zeker niet vermeld te worden. Na eene korte wandeling zag Corrie de pondoq der Javanen vóór zich liggen. Ofschoon die er nog bouwvalliger uitzag dan 't huis, dat voor hem en Blouns was bestemd, kon men toch nog zeer goed zien, dat 't vroeger een stevig flink huis moest geweest zijn. Voor een assistentenhuis was 't zelfs te groot: behalve toch, dat 't huis eene flinke voorgalerij had, was 't ook voorzien van eene ruime binnengalerij met kamers en eene groote pendoppe (achtergalerij), terwijl 't huis ook op palen was gebouwd. Reeds was 't door vijftig à zestig andere Javanen bewoond, maar daar Corrie wist, dat er veel makke schapen in een hok gaan, aarzelde hij niet zijnen Javaantjes ook een plaatsje te bezorgen. Vreemd keken de old hands op,
| |
| |
zoowel over den nieuwen toean, als over de nieuwe koelies, maar door één der Dajaks, die Maleisch sprak, op de hoogte der zaak gebracht, raakten al haast de tongen los en zaten allen weldra zóó gezellig te babbelen onder 't genot van sirih en tabak, of zij elkander altijd hadden gekend. Toen Corrie zag, dat iedereen 't zich zoo gezellig en huiselijk mogelijk had gemaakt, ging hij eens overal rond. Zoowel op de voor, binnen-als achtergalerij was alle beschikbare ruimte door de Javaantjes ingenomen. De getrouwde paren hadden zich op de voorgalerij een tampatje (legerstede) gemaakt, de meisjes binnen en de vrijgezellen achter.
Nog was Corrie niet gereed met zijne inspectie of reeds begon de nacht zijne vleugelen over 't aardrijk te spreiden. Haastig verliet hij nu de pondoq om zich naar zijn eigen ongezellig huis te begeven. Welhaast zag hij een flauw lichtje, dat in de duisternis, die met de snelheid, tropischen landen eigen, weldra alles onzichtbaar had gemaakt, als een gloeiende spijker schitterde. Hij begreep, dat het 't oliepitje was, dat hunne avonden moest verhelderen. Zijn nek bijna brekende over de bouwvallige trappen, die naar de voorgalerij leidden, stapte hij binnen. Blouns was reeds thuis en zat zoo gemakkelijk mogelijk op de Chineesche bank voor de kleine tafel, waarop wiskey en pahit prijkten, terwijl hij met beide handen zijn hoofd ondersteunde.
Hij had Corrie nog niet gehoord, die een oogenblik, in beschouwing van 't jonge mensch verdiept, staan bleef. Zooals hij daar zat, zou hij een steen medelijden hebben ingeboezemd. Wat moest hij geleden hebben in de lange avonden, die hij hier alleen, dood alleen had doorgebracht! Er zijn gestellen, die zich in de eenzaamheid
| |
| |
thuis voelen, of er zich tenminste in kunnen schikken Hij scheen er echter niet mede bedeeld te zijn; hem zou eene lange eenzaamheid menschenschuw hebben gemaakt. Gelukkig had ze nu voor hem een einde genomen. Met Corrie zou hij voortaan samen werken en samen zouden ze zich amuseeren. Fluitende, om hem niet te doen schrikken, trad onze vriend nader; zonder zijn hoofd op te beuren, accompagneerde Blouns hem zachtjes, alsof 't een vervolg van zijn droom was, waarin hij wakende lag verzonken. Toen lette Corrie er niet op, later bracht hij zich echter te binnen, dat hetgeen hij gefloten had, zijn lijfdeuntje, 't bekende air van Sibel, uit ‘de Faust’ was geweest, waarmede hij nader was getreden. Corrie was verplicht, Blouns op zijne schouder te tikken om hem te doen opzien. Met een kreet van schrik vloog hij op, terwijl hij eerst doodsbleek en daarna vuurrood werd. Corrie herkennende, stamelde hij smartelijk lachende eene verontschuldiging; deze, schijnbaar niet op den gemoedstoestand van zijn collega lettende, schonk luchtig twee pahitjes in en zijn glas tegen dat van Blouns stootende, dronk hij op hunne kennismaking en lang samenzijn. Eenigszins verlegen deed zijn metgezel hem bescheid, terwijl hij schuw zijne oogen her- en derwaarts liet dwalen. Om zich heen ziende, voer ook Corrie eene rilling door de leden. 't Geheel toch zag er zoo akelig spookachtig uit. 't Kleine oliepitje, boven de tafel opgehangen, verlichtte alleen maar met een zwak schijnsel de plaats, waar Corrie zich nu bevond, 't overige van de drie groote galerijen bleef in dikke duisternis gehuld, terwijl uit 't dichte bosch, dat hen aan alle kanten omringde‘ tallooze geheimzinnige en wonderlijke geluiden in de
| |
| |
ooren klonken. Corrie herstelde zich spoedig door nog een pahitje te drinken en, Blouns radende er ook nog een te nemen, begaf hij zich naar Oh Soei San, die hem met een glimlach ontving.
In Corrie's longchair liggende, gehuld in sarong en kabaya, staarde zij glimlachend naar haren Hakakeï, die verbaasd rondzag. Eindelijk gaf hij zijne verwondering lucht door een luid en lang geuit: ‘Allah!’ En alsof dat woord de macht had gehad hem weer tot zijne bezinning te brengen, deed hij nu zijn kleintje eenige vragen, die verward en snel als donderslagen elkander opvolgden. Maar 't was Corrie te vergeven, dat hij in 't gezellige hokje, waarin zijne Tjisai als eene koningin troonde, niet de ledige holle ruimte herkende, die Blouns hem dien middag had gewezen. Allah! wat was dat veranderd! 't Scheen Corrie toe, dat hier eene fee aan 't werk was geweest. En werkelijk, ofschoon Hakakeï ter wille van Oh Soei San, wel een weinig overdreef, was 't haar gelukt door hier en daar iets op te hangen en een groot gedeelte der kamer met een muur van kisten en koffers af te sluiten, hun slaapsalet een weinig minder ongezellig, een weinig meer huiselijk te maken. Een opgehangen kalapadop gevuld met petroleum verlichte het geheel. Hartelijk dankte Corrie zijne Tjisai voor hare bemoeiingen, maar meer nog voor haar opgeruimd gezichtje. Ach! hij wist niet, hoe zij dien avond had gestreden, hoeveel tranen er gevloeid waren langs het gezichtje, waarop nu de blos der gezondheid en jeugd schitterde, hoe zij had gestreden en eindelijk overwonnen, door de wetenschap, dat zij beminde en zelf bemind werd......
Na een wijl gekust en gekoosd te hebben, begaven
| |
| |
zij zich hand aan hand naar binnen, waar Blouns nog steeds zat te mijmeren. Nu echter niet zóózeer, dat hij niets hoorde. Beleefd stond hij op om Oh Soei San te ontvangen en haar desnoods een plaatsje op de bank aan te bieden. Maar op een schreeuw van Corrie kwam Ah Hing met de longchair aansleepen. En nu maakte 't drietal 't zich zoo gezellig mogelijk. Hoewel Tjisai weigerde, bracht Ah Hing op last van Corrie sopi manies (likeur) en werd zij gedwongen met de beide heeren te klinken, waarna Corrie een gesprek met Blouns trachtte aan te knoopen over zaken, de estate betreffende. Ofschoon beleefd en nauwkeurig antwoordende, bemerkte onze vriend weldra, dat de onderneming den jongen man niet de minste belangstelling inboezemde. Het gesprek dus op iets anders brengende, vroeg hij hem hoe lang hij reeds hier alleen was geweest en wanneer en waarom hij naar dit woeste eenzame land was gekomen. Toen Blouns deze vragen hoorde, kwam weer dezelfde smartelijke glimlach op zijn gelaat, dien Corrie daar straks er op had gezien, nu vergezeld van een blik op Oh Soei San, die vertrouwelijk tegen haren Hakakeï leunende, met hare vingers over zijn kort geknipt haar streek, een blik zóó weemoedig, dat 't medelijdende meisje een ‘kassian!’ niet kon inhouden. Corrie, denkende, dat hij eene onbescheidenheid had begaan, door naar 't verleden van zijn metgezel te vragen, wilde juist Oh Soei San voorstellen haren driesnarigen viool te halen om hen iets voor te zingen, daar hij geen onderwerp meer wilde aanroeren, dat zijn collega pijnlijk scheen, toen deze zich plotseling over zijne oogen wreef en een diepen zucht slakende, stootend en afgebroken in 't begin, maar allengs vuriger en tenlaatste opgewonden begon te spre- | |
| |
ken. Toen hij, na een geruimen tijd aan 't woord geweest te zijn, eindelijk uitgeput zweeg,
kende Corrie zijne geschiedenis, wist zijne Tjisai, dat haar ‘kassian!’ van daar straks niet misplaatst was geweest en begrepen beiden, dat de jonge man ten doode opgeschreven was, tenzij ééne vrouw hem zou willen helpen.
Daar 't jonge mensch reeds sedert lang ter ruste is gegaan, ter ruste, ver van zijn ‘home, sweet home’, ter ruste ver van zijne moeder, maar ook ver van haar, die hem had kunnen redden, als zij gewild had, als zij niet met eigen hand haar jonge leven had verwoest, meenen wij de grenzen der bescheidenheid niet te overschrijden, als wij hier in 't kort zijne geschiedenis laten volgen.
|
|