Inleiding.
Een woord vooraf, tot inleiding van dit boek bij den lezer.
Dat dit boek geschreven is, vindt allen daarin zijn oorzaak, dat de Schrijver aan het Nederlandsch publiek wil laten zien, de Oostersche huishoudster, (Njihai) zooals ze werkelijk is, en zooals zij den Europeaan op zijne eenzame Estate gezelschap houdt, hem in zijne verlatenheid opvroolijkt door haren zorgeloozen lach, en door haar luchtig gekeuvel.
De geschiedenis, die hierbij het publiek wordt aangeboden berust op waarachtige feiten, op plaats gehad hebbende zaken en gebeurtenissen. Noch Corrie, noch Oh Soei San, noch Blouns, noch 't verblijf op Soengei Koeda op Sumatra's Oostkust, noch Adinda's wraak, of de ontbering, later geleden op de Estate Suan Lamba op Borneo's woeste en onherbergzame Noord-Oostkust zijn verdicht. Slechts zijn dit de verschillende namen.
Voor kinderen en jonge meisjes is dit verhaal minder geschikt; voor hen echter, die belang stellen in, en belang hebben bij de cultures in Nederlandsch-Oost-Indië; die belang stellen in het leven en zwoegen der Europeanen in onze Koloniën, voor hen, die er zoons, broers, neven, vrienden en kennissen hebben, en die willen weten hoe het mogelijk is, dat zij 't daar uithouden, op dagreizen afstand soms van de beschaafde wereld, en ontberende al wat naar confort en gemak zweemt; voor hen is dit boek geschreven.
De schrijver.