| |
[VI]
ONDANKS alle moeilijkheden van zoo bizonderen aard als, bij voorbeeld, de weinige en daarbij nog onzekere gegevens ter berekening van de mogelijkheid op succes eener voorgenomen uitgave; ondanks de gewisheid, dat, meer nog dan in eenig ander vak, het scheppen en fundeeren van een gezonde en blijvende onderneming in de uitgeverij een werk is voor meer dan één generatie; ondanks dit en zooveel anders, bezit het bedrijf van den uitgever een groote en geheel eigenaardige aantrekkelijkheid. Het heeft niets van de eentonigheid eener voortdurende massale vervaardiging van steeds maar hetzelfde artikel; al heeft het tot doel boeken, en steeds weer boeken, voort te brengen, het schept met elk boek een nieuwe eenheid van zeer eigen karakter, die weer andere eischen stelt dan haar voorganger en tot weer andere werkingen der fantazie aanzet. Zelden zijn oude schema's opnieuw te gebruiken; bijna nooit kan volgens een beproefd recept gewerkt worden; telkens is de werkwijze anders,
| |
| |
doen zich gewijzigde verschieten voor, laten zich ongekende spanningen en verwachtingen gevoelen. En altijd door wisselen de figuren, die aan het werk deelnemen; treden nieuwe personages op; staat de uitgever voor onverwachte kennismakingen, die veel van zijn tact, zijn psychologisch inzicht, zijn slagvaardigheid, zijn geestelijke uitrusting vergen.
Ontgoochelingen en conflicten blijven hem daarbij niet gespaard, evenmin te lage waardeering van zijn arbeid en zijn voortbrengsel, welke hem te meer moet verwonderen en verdrieten, omdat in den tegenwoordigen tijd misschien luider dan ooit gesproken wordt over den eerbied, dien het boek toekomtals machtigen steun der beschaving. Meermalen toont zich een pijnlijke tegenstelling tusschen de onderscheiding, die het in theorie ten deel valt, en de geringschatting, welke het practisch ondervindt. De maatschappelijke pozitie van het boek is in sommige kringen, ook van hen die beter behoorden te weten, dikwijls nog die van een verbruiksobject, dat iets heeft beteekend, toen het zijn eersten gegadigde vond, maar al spoedig daarna als een oude schoen voor het grissen ligt. Als een schoen? Over het algemeen wordt er aan schoenen meer respect bewezen dan aan boeken. Ieder uitgever heeft ondervinding
| |
| |
van bezoekers en briefschrijvers, voor wie het geen bezwaar van goede manieren oplevert om hem een van zijn nieuwe uitgaven cadeau te vragen. Het zal zulken lieden niet in het hoofd opkomen, om in een schoenenwinkel te zeggen, dat men hun zulk een aardig paar peau-de suèdes wel eens ten geschenke kon geven; evenmin zullen zij in een modemagazijn het denkbeeld luchten, dat zij een das of een paar handschoenen gratis verwachten. Maar een boek? Dat is voor hen iets als een lucifer, of een postzegel (neen: een postzegel rekent men af; het gevoel voor behoorlijke mijn-en-dijn-verhoudingen schommelt vrij constant om bedragen van vijf à tien cents); beter gezegd misschien: als een turf. In het veen ziet men niet op één zoo'n ding. En bij den uitgever liggen de boeken immers óók op stapels. Wat kan de reden zijn voor die minachting van het boek? Bij onzen kruidenier zien wij ook wel eens artikelen in massa's uitgestald, maar vragen we ooit of we voor niets zulk een aardig doosje, pakje of blikje mogen meenemen? Voor gember, sardines en caramels bestaat blijkbaar een hooger betamelijkheids-coëfficient dan voor boeken. En waren het nu alleen maar de gasten van spuit 13, die hun zooveelsten brand willen vieren met een tombola, en daarvoor den uitgever de prijzen doen beschik- | |
| |
baar stellen; bleef het slechts bij de ijverige dames, die fancy-fairs beredderen, en haar philantropische aanvechtingen op zijn kosten zoeken te bevredigen. Maar erger is, dat beheerders van allerlei min of meer openbare lees-instellingen hem zijn boeken komen afbedelen. Zulke lichamen koopen en betalen hun meubels, hun kasten, hun vloerkleeden; maar hun boeken wenschen zij kosteloos te ontvangen. Zelfs groote bibliotheken, met voldoende fondsen in kas, schamen zich niet, aan zulke bedelpartijen mee te doen, en hoe weinig men somwijlen de onredelijkheid en onbehoorlijkheid daarvan inziet, blijkt uit de vraag van een
leeszaal-beheerder aan een oud en aanzienlijk uitgevershuis, met een uit duizenden titels bestaand fonds, of hij van elke uitgave een exemplaar zou mogen ten geschenke ontvangen! Het cadeau zou een spoorwegwagon hebben gevuld. Aan allerhand waardelooze beuzelarijen en zoogenaamde vermaken geeft men grif en grof geld uit, en men vindt het van zelf spreken, dat die dingen geld moeten kosten. Maar het boek? Dat bedelt men, of, ander euvel, men vraagt het te leen (wat op hetzelfde neerkomt, want men geeft het toch nooit terug). Niet een vaas, een schilderij, een avondjapon, een halssnoer valt dit lot ten deel, doch alleen die nooit genoeg geroemde steun- | |
| |
pilaar der cultuur, waarover de lofredenaars nimmer uitgepraat zijn: het boek. Dat arme boek, zou de uitgever geneigd zijn te zeggen, wanneer hij niet bedacht, dat het eer een arme wereld is, waarin het boek een Asschepoes-plaats kan innemen.
Doch, gelukkig -, ook de humoristische noot laat den uitgever niet op zich wachten. Fantastische plannenmakers zoeken hem op; dweepzuchtige querulanten leggen hun wereldhervormende manifesten op zijn tafel; schuchtere dichteresjes in kinderschoenen bieden hem haar eerste rijmpjes aan; maanzieke jongelingen vertrouwen hem hun literaire liefdeverzuchtingen toe. En groot is het aantal van hen, die zich geroepen voelen zonder eenige aanspraak te kunnen doen gelden om uitverkoren te worden; menschen, die nauwelijks tien woorden tot een draaglijk gestelden zin weten te vereenigen en niet het vaagste begrip toonen van het zoo uiterst zware schrijvershandwerk, slepen lijvige handschriften aan, en willen zich, als bestonden daarvoor beknopte leidraden, duidelijk uitgelegd zien wat er dan eigenlijk aan hun werk niet deugt. Vermakelijk ook zijn de consultaties van vaders en moeders, al dan niet vergezeld van zoons of dochters die zoo erg van lezen houden, om van den uitgever te weten te komen hoe die
| |
| |
veelbelovende spruiten zijn vak kunnen leeren en of hij hen daarin niet eigenhandig zou willen opleiden; bezoeken, welke in den regel eindigen met de bekentenis, dat men het uitgevers-kantoor aanzag voor een soort van wetenschappelijken en vooral letterkundigen salon, waar den ganschen dag dichters circuleeren, declamaties weerklinken, de manuscripten van meesterwerken binnengedragen en in gezamenlijke extaze gelezen worden, en waar van den ochtend tot den avond hemelsblauw-met-gouden verzenboekjes van het plafond regenen. Waarna de bezoekers teleurgesteld en toch nog wat ongeloovig heengaan, als zij gehoord hebben dat er misschien nergens in de vrije beroepen zoo hard gewerkt wordt als door den uitgever, en dat er niet alleen in diens kantoren veel stug, kleurloos, in dorre détails afdalend werk gedaan wordt, maar dat hij een deel van zulk werk telkens weer en onvervangbaar met eigen hand moet verrichten, boven en behalve den meestal zwaren en verantwoordelijken arbeid van het kiezen, vorm geven en lanceeren zijner uitgaven, welke niemand hem voor eenig belangrijk deel van de schouders kan nemen. Het komt er vrijwel op neer, dat de leider van een uitgeversbedrijf slechts onderdeelen der administratie en verdere onbeteekenende kleinigheden aan zijn personeel mag
| |
| |
overlaten (en dan nog onder zijn voortdurende contrôle), doch overigens weinig of niets uit handen kan geven en tot in vergaande détails het werk zelf moet verrichten. De omstandigheid, dat elke uitgave weer andere eischen stelt, draagt tot dezen toestand veel bij; schier nimmer is de arbeid van den uitgever werktuiglijk of van dien aard, dat verwezen kan worden naar een vorig boek als voorbeeld bij het tot stand brengen van een volgend.
Inderdaad, in weinig bedrijven rust zóó veel van de gezamenlijke taak op den leider, kan zóó weinig gedécentraliseerd worden, als in de uitgeverij. De persoon, de persoonlijkheid van den uitgever is daar identiek met de zaak welke hij drijft, en deze staat of valt met hem, ontleent althans aan hem haar karakter. Juist dit ontbreken van een schabloon, deze afwezigheid van alle automatisme, geeft het uitgeversvak een groote bekoring. Zegt men nu, dat een werkzaamheid, welke zoo veel van de fantazie, de improvizatie, de intuïtie vraagt, die van den kunstenaar dicht nadert, dan bevestigt men wat alweder Grasset, de fransche uitgever rijk aan eervolle successen, heeft gezegd: ‘un éditeur doit être un artiste et un constructeur; l'édition n'est pas un métier, c'est une vocation’, - een definitie, welke door even idealistische en energieke vakgenooten gaarne wordt aanvaard.
| |
| |
Idealistisch en energiek te zijn, - meer dan ooit moet de drang daartoe in den hedendaagschen uitgever leven. Want de zeer hachelijke crisis, welke de geheele wereld in deze verwarde en verwarrende na-oorlogsjaren doorworstelt, heeft natuurlijk ook den uitgever en zijn bedrijf niet onberoerd gelaten. Er is een drang tot Umwertung aller Werte, en wel in den zin van nivelleering der hoogste waarden, van verlaging der geestelijke toppunten naar de vale vlakte waarin de stijgkrachtelooze massa leeft, welke drang bij beteren, uit zucht tot zelfbehoud, de neiging prikkelt om aan de jammerlijkste en platste verlangens dier massa te voldoen. Ook bij uitgevers. Het is nogmaals Grasset, die dit gevaar treffend kenschetst, door het een inflatie te noemen: de schrijver, de uitgever, de criticus, de lezer, allen blazen zich en hun werk op; uit zucht om genoemd te worden, groote oplagen te verkrijgen, veel te verkoopen, voor aangever van den toon te poseeren, met de nieuwste verschijningen bekend te zijn, gaan allen zich te buiten aan een onmatige opschroeverij van het minder dan aanvaardbaar middelmatige. Met het gevolg, dat het waarlijk goede (en van alle partijen eenige bezinning en geestesspanning vergende!) wordt voorbijgegaan of snel vergeten; dat de jacht naar het nieuwe
| |
| |
steeds haastiger wordt, alsof niet elk boek, dat men nog ongelezen liet, nieuw mag worden genoemd; dat het vluchtige, ondiepe maakwerk de markt beheerscht, en handige opportunisten, met weinig artistieke scrupules doch veel slag van colportage hunner eigen persoon en werken, zich vrij lang handhaven in de aandacht der menigte en soms zelfs tot over de landsgrenzen heen hun misleidende werking doen gevoelen.
Het is de zware en schoone taak van de uitgevers, bij te dragen tot het keeren van deze crisis. Zij, die voor nu en later de uitkomsten helpen vastleggen en verspreiden van wat er omgaat in denkers en dichters, zijn mede verantwoordelijk voor de geschiedenis der natie en het lot harer cultuur. Vereenigd in een bond, welke, als dit boekje verschijnt, een halve eeuw bestaan heeft, zouden zij te kort schieten in hun plicht, zoo zij hun gezamenlijke krachten slechts aanwendden ten bate van het enge eigenbelang en niet een wijder uitzicht, een grootscher doel in het oog vatten. Meer dan ooit is het hun thans geboden, den engelschen vakgenoot Duck na te zeggen hetgeen deze bij een dergelijk jubileum met britsch-zakelijken humor uitsprak: ‘we take our hats off to the past and our coats off to the future’, en dan met ernst, met goeden wil en dikwijls met zelf- | |
| |
verloochening voor die toekomst aan het werk te gaan, daarbij steeds bedenkend, dat zulk werk alleen vruchtbaar kan zijn, zoo het gestuwd wordt door het idealistisch verlangen om in de voetstappen te treden van hen die na ons komen. Hun devies zij G.B. Shaw's woord: ‘het leven is niet een kort brandende kaars voor mij; het is als een blakende toorts, welke ik voor het oogenblik in de hand draag; en ik begeer die zoo helder mogelijk te doen branden voor ik haar verder geef.’
|
|