Alle werken
(1969)–Mattheus Gansneb Tengnagel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 554]
| |
D'onbekende voerman van 't schou-burgh.Ga naar voetnoot+Wonder, wonder, noch eens wonder!
't Gat leyt boven, 't hoofd leyt onder,
En het gaetter wel verkeert
Daer de knecht sijn meester leert.
5[regelnummer]
Onse wagen die sou hollen,
Stont zy maer op rat, of rollen:Ga naar voetnoot6
Want mijn Ezels gaender voor,Ga naar voetnoot7
Sonder wetenschap van spoor.
D'eerste draeft vry wat hooveerdigh,
10[regelnummer]
En de tweede gantsch oneerdigh,
Doch de derde valt so goet,
Dat ick d'Ezel prijsen moet.
'K ben met 't vierde heel bedroogen,
't Arme beest heeft glaesen-oogen,Ga naar voetnoot14
| |
[pagina 555]
| |
15[regelnummer]
En het kijckter niet meer uyt
Als een Vinck doet inde muyt:Ga naar voetnoot16
Maer het vijfde moest ick hebben,
Want de haver inde krebben
Wou aen 't wassen met geweltGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ofse stond op 't open velt,
Daerse swelt van dauw en regen,
Had ick Slock-op niet gekregen
'k Was nou al aen 't dorsen vast,
Daer ick nu van ben ontlast.
25[regelnummer]
Maer wat dunckje van de leste?
't Is al vry wat veer van 't beste,
Daerom loopt hy oock voor speck
Sonder bitjen in sijn beck.
Yemant sou hier konnen vragen:
30[regelnummer]
Kan een Ezel so hart jagen,
Dat hy met sijn snelle gangh
Kar en Voerman valt te bangh?
Daer de luyaert niet wil roeren,
Of men moet hem eerst soo voerenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Met een hout dat wacker kleeft,
Dat hy bult of strepen heeft:
Hier op segh ick met de waerheyt,
Ondervindingh die maeckt klaerheyt.
Nodeloos word het bedietGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Datmen voor sijn oogen siet.
Heughtje noch wel Kameristen,Ga naar voetnoot41
Hoe sint Jacob plagh te twisten?Ga naar voetnoot42
| |
[pagina 556]
| |
En hy had niet eene SchulpGa naar voetnoot43
Die sijn vrome Meester hulp:
45[regelnummer]
Iuyst quam Jantje met sijn KrullenGa naar voetnoot45
Om sint Iacobs kap te vullen,Ga naar voetnoot46
En hy gaf hem sulcken hert,Ga naar voetnoot47
Dat de stumpert lachend' wert.
't Is geen nood, bedwinght jou klagen,
50[regelnummer]
Moetje van de oude wagen,Ga naar voetnoot50
Seyde Iantje, ick weet raet
Dat het jou wat beter gaet:
Siet wy sullen t'samen lopen,
En een eygen wagen kopen,
55[regelnummer]
Peerden heb ick al besteet,
Was de wagen maer gereet.
Yser-werrick heb ick mede,Ga naar voetnoot57
Benje sleghjes wel te vreden,
En wy sullen, soo ick meyn,
60[regelnummer]
Dichjes by de Lombert zijn,Ga naar voetnoot60
Dat kan oock voor al niet schaden,
Vind' jy 't oock soo niet geraden
Iacob Oom? wat dunckjer van?
Wel dat gaetter dan op an.
| |
[pagina 557]
| |
65[regelnummer]
Daer mee gingh het op een bouwen,Ga naar voetnoot65
Op een hacken, op een houwen,
Datmen in een korten tijt
Al het yser raeckten quijt.Ga naar voetnoot68
En het gelt was mee te soecken,
70[regelnummer]
Arme Iacob weer aen 't vloecken,
En de peerden opter loop.
Daer lagh 't alles overhoop.
Hadden die luy sulcken sotheyt,
En haer peerden sulcken botheyt;
75[regelnummer]
Hoe sal 't met mijn wagen gaen,Ga naar voetnoot75
Daer maer Ezels trecken aen?
Maer dat wil ick wel bekennen,
Dat mijn wagen niet sal rennen,
Want hy is van Camper-houtGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
Al te groot, en swaer gebout,
En met kalck en steen geladen,
Sonder rollen, sonder raden,
Soo men ergens rollen vont,
Die staen opwaerts in de gront:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Dus en hoef ick niet te duchten
Om het hollen: maer ick suchte
Dat mijn Ezels g'lijckerhandt
Sullen met haer onverstandt,
| |
[pagina 558]
| |
Daer geen reden is te scherpen,
90[regelnummer]
Al mijn Wagen ommewerpen,
En als 't onderst boven leyt,
Dan is al mijn werck bekayt:Ga naar voetnoot92
En ick kan hem niet oprechten,
Want ick heb geen hulp van knechten:
95[regelnummer]
Of ick schoon na Ioosje loop,Ga naar voetnoot95
Die en krijgh ick niet goet koop:
Want doe hy sijn dienst my gonde,
Hebben s'hem naer huys gesonden,
D'eerste Ezel van de ses
100[regelnummer]
Wou niet luyst'ren na sijn les;
En de andere balckten Amen,
Want sy hoorden al te samen
Meer na d'Ezels bot gebrem,
Als na Ioosjes sweep of stem;
105[regelnummer]
Die doe meed' de Wagen mende,
Doe hy noch stond over-ende;
Doch hy leyt noch niet heel neer:
Maer ick zie hem al omveer.
Och ick mach'er niet op dencken!
110[regelnummer]
Want ick sou mijn sinnen krencken,
En ick ben mijn niet gelijck,
Als ick op mijn Ezels kijck;
Die in schijn van menschen trecken,
En mijn oogen soude decken,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Seyde niet haer buyten schijn,Ga naar voetnoot115
Datse binnen Ezels zijn,
Op een nieuw fatsoen gebooren,
Sonder lange steyle ooren;
En 't is seker, want haer daet,
120[regelnummer]
En haer woorden houden maet;
| |
[pagina 559]
| |
En men kan in Ezels wercken
Sulcken plompheyt niet vermercken,
Als in dese ses haer doen,
Diemen menschen zou vermoen.
125[regelnummer]
Want het beest, recht beest geschapen,
Is gemaeckt nu om te slapen,Ga naar voetnoot126
Dan te wercken na den eysch,
Anders krijght hy harde spijs.
Maer mijn Plompaerts moet ik voeren,
130[regelnummer]
Beter als Moer Claters hoeren.Ga naar voetnoot130
Die wel lecker in 't gemeenGa naar voetnoot131
Waren, maer oock licht te vreen,
En noch yemant voordeel deden,
Al was 't maer met open leden;
135[regelnummer]
Maer myn Luyaerts wercken niet,
Als aen 't geen mijn schade biet:
En sy willen echter hebben
Suyver stroy, en volle krebben,
Ja in sulcken overvloet,
140[regelnummer]
Dat myn blaes weer roocken moet;Ga naar voetnoot140
Die ick uyt de Schoorsteen haelde,
Want ick dacht niet dat ick dwaelde,
Maer ick meende, heel verblijt,
Hem te proppen metter tijt;Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En met duyten vol te garen,
Die ick nou begost te sparen,
En mijn jonckheyt vaeck ontnam,
Of de oude dagh eens quam,
Die soo menigh na laet jancken,
150[regelnummer]
Alsser niet en is te bancken;Ga naar voetnoot150
| |
[pagina 560]
| |
Luye Ezels waer je 't vroe,Ga naar voetnoot151
Hoe een out man is te moe,
Die wat leckers heeft te smullen;
'k Meen niet datje soo sout pullen,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
En de Pachters loopen aen,Ga naar voetnoot155
Die Zach'rias heten gaen,
Sonder eenigh Cijns te langen,
Wantje maekten 't haer soo bange,
Alsje lickte met malkaerGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Vaetjen voor, en vaetjen naer,
Doe Vrou Mari met haer PapenGa naar voetnoot161
Alleman joegh in de Wapen:
Dan je klaerden 't doe so moy,
Dat je haver kreeght voor hoy:
165[regelnummer]
Maer je ginghse haest misbruycken
Door de veelheyt van de kruycken,
Dat ick menighmalen dacht,
Dat het nutter was gebracht
In mijn blaes, en die te hopen,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Om hier na te mogen kopen,
In een eygen stille kluys,
Warme kost in 't Mannen-huys;Ga naar voetnoot172
| |
[pagina 561]
| |
En het overschot te senden
Na jou Meesters bonte bende,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Daer jy Ezels selfs wel weet
Dattet beter is besteet.
Als jou holle Iaepse bastenGa naar voetnoot177
Met haer brockjes t'overlasten,
Die je dickwils overgaf,
180[regelnummer]
Als een Vercken geeft sijn draf.Ga naar voetnoot180
Wijse Floris, sonder weten,Ga naar voetnoot181
Of die wijs wil zijn geheten,
Iy behoorde sulcken doen
Met oogh-luyckingh niet te voen,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Maer veel eerder uyt te royen,Ga naar voetnoot185
Dan ick denck het klockend' poyenGa naar voetnoot186
Had met jou oock sulcken val,
Als met yemand van haer al:
En het is oock vaeck gebleken
190[regelnummer]
Door je droncken Hoofsche streken,Ga naar voetnoot190
Als de swarte Leeu sijn vatGa naar voetnoot191
Seyde Hopmans Seun is nat:Ga naar voetnoot192
Maer hy is weer wel gewapend,
Want hy heeft mijn kracht al gapend',
195[regelnummer]
En mijn vochtigh ingewant
Door sijn toogjens over-mant.Ga naar voetnoot196
| |
[pagina 562]
| |
Wel wat nood was 't dat jou sinnen
Buyten bierigh, en van binnen
Maelden als een Water-wiel,
200[regelnummer]
Als je 't soopje binnen hiel:Ga naar voetnoot200
Maer je moet je kracht stracks uyten,
En je hoovaerdy ontsluyten,
Die met sulcken bottigheyt
Al je malle doen beschyt,
205[regelnummer]
Dat je knechten t'samen rotten,
En je Heerschappy bespotten,
En een yeder, die het hoord
Barst van lachen, en schreeuw moord!
En men acht het voor een wonder
210[regelnummer]
Somer-Vorst, en Winter-donder;
Maer dit wonder is noch meer,
Want de knecht gebiedt sijn Heer:
En de Meester die moet lettenGa naar voetnoot213
Op het kind zijn arme wetten:
215[regelnummer]
Kloecke Schipper sonder schuyt:Ga naar voetnoot215
Heer je munt te bijster uyt!
Maer je gieter sel verderven,Ga naar voetnoot217
Siet hy rot al in de kerven:Ga naar voetnoot218
Want daer is niet eene dagh,
220[regelnummer]
Dat hy eens weer drogen magh:
| |
[pagina 563]
| |
Wou de steen van 't graf eens wijcken,
Dat zijn Maecker op mocht kijcken,Ga naar voetnoot222
Die belaen was met de surghGa naar voetnoot223
Van zijn opgeboude Burgh.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
'K meen hy zou zijn borst verscheuren,
En het arm gewelf betreuren,
Dat zijn maexsel ongescherpt,
Schandelijck te gronde werpt.Ga naar voetnoot228
Lieve Claes het is verkeecken,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
(Soo 't geoorloft is te spreecken
Metje schim die altijdt maeld,
En ontrent het Wees-huys dwaelt,
Daerje eertijts in je leven
Goede ordre plagh te geven,
235[regelnummer]
Met een muer, wel hoogh en sterck,
Tusschen 't doeck en 't binne-werck,Ga naar voetnoot236
Dat malkander soo genaeckte,
Dat het kleyne kapjens maeckte;
Kapjens, die men met de kost
240[regelnummer]
Wt de Pap-pot voeden most)
Had je doe jou eygen katerGa naar voetnoot241
Oock een hockjen over 't water
| |
[pagina 564]
| |
Achter jouwent opgebout,
(Dat jou koud gebeent nu rout)
245[regelnummer]
Daer de Dick-kop sat bedwongen,Ga naar voetnoot245
Soo was 't Puysjen niet besprongen;Ga naar voetnoot246
En hy had oock, soo men gist,
In jou Schouburgh niet gepist,
Doe hy lagh by 't vat te dromen.
250[regelnummer]
Maer wat sel ons hier opkomen?
Sacht wat! 't is de best van al
Die de uytspraeck geven sal;
Siet sy soecken al te malen
't Haerlems kind wat moy t'onthalen,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Want dat is haer ooghmerck wis,
Dat hy Vaêr van 't broot-huys is,Ga naar voetnoot256
En hy kan haer schier of margen,Ga naar voetnoot257
Als s' hem om een lootjen vergen,Ga naar voetnoot258
Wel een vrientschap doen, soo 'k meen.
260[regelnummer]
Datse dobbeld zijn te vreen.
Nou aen 't loopen sonder schromen,
Of het blinde beest sal komen,Ga naar voetnoot262
Jongens, segh ick, maeckt ruym stee,
Of hy neemtje daetlijck mee;
265[regelnummer]
Voort na school toe! of de pocken
Selje halen, sonder jocken,
| |
[pagina 565]
| |
Gut hy heeft soo grooten mont;
En daer by niet ongesont;
Wel! je meughter dan op letten,
270[regelnummer]
'k Sweer hy selje heel opvretten:
Want hy komt wel op het spul,Ga naar voetnoot271
En hy maeckt het daer soo dul
Met sijn suypen, en sijn swelgen,
Daer de Wesen haer aen belgen,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
En 't Ouw-mannen-huys om knort,
Seker! 't kompter by te kort.
Maer die daer komt moet ick loven,Ga naar voetnoot277
Want hy gaetse al te boven:
'K bidje siet hem doch eens aen,
280[regelnummer]
Lijckt het niet de volle Maen?
Die de heele zee kan dwingen:
Want hy treckt te sonderlinge
Wt het Rotterdamsche vat
Heele stroomen in sijn gat;
285[regelnummer]
Daer hy wacker by kan smoocken,
Schijten, spouwen, grouw'lijck roken:
Letter op, jy holle vraet:
Dattet mee met jou niet gaet
Alsje broêr, die lest verdroncken
290[regelnummer]
In 's Stadts-Herbergh sat te proncken;
| |
[pagina 566]
| |
En in plaets van daer te zijn,
Was hy eerst te Loevesteyn.
Kom jy binnen, sonder blijven,Ga naar voetnoot293
Ick en wil op jou niet kyven:
295[regelnummer]
David buyr jy bent een man,
Die geen zonden doen en kan:
Maer ick wilje eer verschoonen;
Want je ginght jou goetheyt toonen,
Doe je lest na Wtrecht voer
300[regelnummer]
Op de Hof-stee by jou moer,
Om het staegh verwijt te mijen
Datje 't Bataviersche vrijenGa naar voetnoot302
Liever op 't Toneel liet sien,
Als het Spel van Messalien.
305[regelnummer]
Holla! 'k zou my hier verpraten,
Maer ick magh het hier by laten,
En bevelen 't voort de tijt:
Die het harde yser slijt.
'K zie de Son is vast aen 't dalen,
310[regelnummer]
En hy schiet zijn goude stralen
In het peeckel van de zee,
En zijn zuster komt in steeGa naar voetnoot312
Met haer staet van Hof-gesinden:
'K mach mijn kooy in 't hoy gaen vinden;
| |
[pagina 567]
| |
315[regelnummer]
'T is koud weer, en ik ben moe.
Goeden nacht, tot morgen toe!
Nou aen 't lachen.
Aen de Voerman. 'K Helpje lachen, weytse Voerman
'K docht in 't eerst, hoe gaet die boer an?
Doe ick hoorde dat jou sweep
320[regelnummer]
Elcken Ezel gaf een streep
Over rugh en langes lenden;
Maer doen ick mijn zinnen wenden
Naer de oorsaeck, en het stof
Riep ick bruytse, hebj' verlof:Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Sla zo lang tot dat het wel is.
Waer 's een Leerlingh van Apellis,Ga naar voetnoot326
Die zoo kunstigh schild'ren ken,
Als dees Voerman met zijn pen?
Schilders kunnent uyterst raken,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
En een tronys omtreck maken,
Maer s'en hebben geen verstant
Van een levend' ingewant.
En jy Voerman kunt van binnen
't Breyn met alle drie de sinnen,
335[regelnummer]
En 't verstant, al ister niet,
Duyd'lijck schild'ren dat men 't siet.
Ja wel Voerman, get hoe kenje?
Hiet je Keesje? seght wie benje?
Dat ick jou naer d'oude wijs
340[regelnummer]
Met een lof, of Klinck-dicht prijs?
Holla! dat was oock te olick,
Die je meld dat is een molick,Ga naar voetnoot342
| |
[pagina 568]
| |
Daerom laet ick j' in je vree,
Lach maer louter,
Ick lach mee.
Die wijse Wetten soeckt in 't herseloose breyn, Die maeckt de gecken groot, of acht de wijsheyt kleyn. |
|