Mijnheer J.B. Serjanszoon. Orator didacticus
(1952)–Herman Teirlinck– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
Aan Lodewijk van Deyssel | |
[pagina 7]
| |
InleidingMijnheer J.B. Serjanszoon werd omtrent de jaren 1738-1740 in Brabant geboren. Van zijn jeugd weten wij zo goed als niets. In enkele van zijn overgebleven brieven maakte hij een vlug gewag ervan, maar nooit in zulke mate dat deze lichte toespelingen als afdoende documenten kunnen gelden. Zijn tijdgenoten leren ons dienaangaande niets meer dan dat hij de enige zoon was van een welgesteld burger en dat hij, als kind, vrij eentonige jaren sleet in de schaduw van zijns vaders ontzag en onder de geleerde hoede van de privaat-praeceptor Aegidius Dumarteau. Op zeventienjarige ouderdom werd hij door zonderlinge koortsen overvallen en een soort tering kwam de liefste zijner jongelingsdromen verijdelen. Hij kende nooit de stormen der avontuurlijke jeugd. Madame de Beaurepaire, die toen al een oud mens was - zij stierf, zoals gij wel weet, in 1758, na de laatste hand te hebben gelegd aan haar destijds beroemd minneboekje ‘Le Carquois de Cupidon’ - schreef aan mademoiselle Poittevin: ‘Si vous venez en Brabant cet été, passez, je vous en prie, par notre petite ville. Outre qu'à présent la bonne saison a fort agrémenté nos campagnes, ce qui vous pourra offrir le plus charmant spectacle qui soit, j'aurai le plaisir, en vous recevant, de vous procurer celui d'être | |
[pagina 8]
| |
reçue en sus par quelques très-spirituelles et agréables personnes. Vous y trouverez une exquise conversation et, si vous le voulez bien, l'occasion de nous ravir par la vôtre. Je ne veux citer ici que M. Bellefroid, dont vous pourrez apprécier les belles manières, M. van Besien, l'intendant des Domaines, M. le marquis de Biervliet, M. Pot, dont le nom ne vous effrayera plus quand vous l'aurez vu porté par un si galant homme, madame Zonheide, fort belle, et madame Daubrecourt-Sart, plus belle encore, M. Serjanszoon, dont il faut que je vous montre surtout le fils... C'est un enfant malade, anémié, délicieux. Il fait des vers et sourit comme un ange. Il a les lèvres douces et pâles, en manière de fleurs exotiques, et ses paroles sont comme du miel de Chypre, qu'un zéphyr étrange parfumerait...’Ga naar voetnoot1). Maar aan dergelijke inlichtingen hebben wij niet veel, ofschoon zij ons kunnen leren, dat het midden, waarin de jonge heer Serjanszoon werd opgeleid, zeer van aard was om bij hem zekere neigingen tot hoofse preciositeit te ontwikkelen. De leer der wijsbegeerte, inzonderheid der ethiek, waaraan hij zich later met ijver overgaf, weerde deze invloed niet geheel. Eigenlijk weten wij niet, vóór 1785, wie mijnheer J.B. Serjanszoon was. M. de la Farge bezit thans brieven van mevrouw Botteldoorn-Sas, markiezin van Baesrode, welke aanleiding hebben gegeven tot het opstellen van deze reeks kleine levensbijzonderheden. Ik dank M. de la Farge dat hij mij die brieven lezen liet. Zij stellen de kostbare persoonlijkheid van mijnheer Serjanszoon geheel in het licht en laten toe dat ik hier, buiten het verhaal van zijn wonderlijkste avonturen, een nauwkeurige beschrijving van zijn inzicht en karakter geven kan. Daartoe helpt bovendien niet weinig mede de grote ets, | |
[pagina 9]
| |
welke de bekende kunstschilder Guido Zeemrike in het koper dreef en mevrouw Botteldoorn-Sas aanbood ten geschenke. Deze ets geeft een fijn-uitgewerkt portret en een welgeslaagd allegorisch vertoog, dat voortreffelijk past bij wat wij ons van mijnheer Serjanszoon's geest en gemoed kunnen voorstellen. De vijftigjarige heer Serjanszoon was, geloof ik, groter en magerder dan het merendeel der mensen. Zijn hoog voorhoofd, zijn fijne neus, zijn puntige kin en de sierlijke, iets vrouwelijke vorm van zijn met licht krulhaar omflodderde schedel gaven hem dat zeer bijzonder uitzicht, wat men gemeenlijk aristocratisch noemt. Daartoe hielp danig mede de tedere kleur van zijn wangen, zorgzaam gladgeschoren en bepoeierd, evenals zijn zoetgekleurde lippen. Dit lippenpaar was misschien de hoofdzakelijkste reden, waarom men telkens van mijnheer Serjanszoon dacht: ‘Hoe beschaafd en beleefd is hij!’ En inderdaad: een hebbelijker man kon men in Brabant niet vinden. Zijn grijsgrauwe, schoonblikkende ogen waren een dubbel, stilroerend licht vol goedheid, dat uitscheen, zonder onkiese stoornis, over de rustige staatsie van zijn bescheiden, uiterst-bescheiden hoofsheid. Dat mooie grijze hoofd, subtiel van verve, droeg hij, rijzekens schuins en even naar voren, met een zonderlinge schuchtere takt. Het kleurde vormrijk boven de ingewikkelde strikken en kanten van zijn zeer verzorgde dassen, want, zoals gij wel denken kunt, de klederdracht van mijnheer Serjanszoon kwam niets van zijn natuurlijke, innemende elegantie hinderen. In de gehele stad bezat niemand zó rijke noch zó vele broeken, kousen, vesten, jassen, pandrokken, tabberds, mouwlobben, gespen, kragen, borststrikken, braailinten, laarzen, schoenen en hoeden als mijnheer Serjanszoon. - ‘Figurez-vous, zo schreef later de reeds hoger vermelde madame de Beaurepaire, figurez-vous cet inter- | |
[pagina 10]
| |
minable homme mis avec le plus gracieuse recherche et préoccupé constamment de beau maintien. Ses mains très-blanches, ornées de bagues lourdes et travaillées, ont, avec une belle lenteur, les gestes qu'il faut pour rehausser le bon goût de ses toilettes. Je ne connais pas, à la Cour de France, de gentilhomme portant la redingote cintrée mieux que ce bourgeois brabançon. Il est en tout d'une originalité exquise et s'y entend à merveille pour marier les tons et plis de drappastel aux roses fines des dentelles flamandes. Rien jamais ne choque en lui et il fait bon voir ces précieuses combinaisons, de nuances, ces accordailles de couleurs étranges, ces harmonies parfaites, dont on ne sait s'il faut admirer plus l'heureuse venue que le port charmant. Le naturel de ses sobres manières relève spirituellement l'agréable artifice de ses atours. Il y ajoute avec discrétion le piment d'aromates extraordinaires, distillés, à ce qu on m'a dit, dans le calice de fleurs rares par quelque sorcier indien. Vous n'en sauriez humer le parfum sans ressentir incontinent un bien-être inexprimable. Il semble qu'une ivresse délicieuse vous envahit subitement le coeur...’ De indruk, welke mijnheer Serjanszoon alzo uitoefende, bracht hem algauw in de gunst der aanzienlijkste stadslui. Een tijd lang vereerde de prins de Ligne hem met zijn vriendschap en zekere onverwachtse politische omstandigheden, die het schielijk vertrek van de prins naar 't buitenland veroorzaakten, waren alleen reden, dat deze voorname vriendschap tijdelijk werd opgeschorst. Madame de Châteaubriand, die enkele maanden op het kasteel Daubrecourt verbleef, was ook zeer gracelijk met hem. De meest begoede burgerij en de lokale adel ontvingen hem gretig en het kwam hem alles toe in zijn mening, want nooit toonde hij zich over de beste behandeling verbaasd en wist hij steeds zich zo te houden, dat men ze hem gelijk een verschuldigde en dankbare hulde | |
[pagina 11]
| |
herhaalde. Hij bejegende ieder genegen blijk of eerbetoon zoals het past: met gemeten waardigheid. Men kon niet zeggen - ofschoon zijn vele kwaliteiten en vermogens hem dit wel mochten toelaten - men kon onmogelijk zeggen dat mijnheer Serjanszoon met zijn eigen persoon te zeer ingenomen was. Hij eerbiedigde simpellijk, naar elkendeens getuigenis, zijn eigen. Mevrouw Botteldoorn-Sas, in een eigenaardig biografisch briefje, beweert dat hij, op geen ogenblik van zijn leven, een aanstellerig of overmoedig gebruik maakte van zijn wondere en diverse gaven. Hij bleef zedig, zelfs dan wanneer een uitgenomen bijval aller aandacht op hem trok en zijn fraaie manieren zo plots in het licht kwam stellen. Het viel nochtans voor, hoewel bij zeldzame gelegenheid, dat zijn aangeboren zedigheid tot een te verre gaande nederigheid oversloeg, hetgeen aanleiding gaf tot de volgende overweging van Josse Percheval: - ‘En vérité, la modestie de cel bel esprit est une pourpre orgueilleuse qui s'étale avec autant d'astuce que d'éclat. Il ne faudra pas se fier à ces humilités de composition: elles affectent une candeur trompeuse, qui cache mal une savante et détestable vanité. Eh! oui! monsieur Serjanszoon, dont on se plaît autant à priser les ingénieuses causeries qu'à admirer l'étonnante réserve, pourrait bien n'être qu'un fat!’ De verklaring dringt zich hier op, dat een dergelijk vonnis wellicht niet met onpartijdigheid werd geveld. Deze Josse Percheval, ‘prevôt d'armes des sociétés de Saint Michel et de Saint Georges, champion du Grand Serment Royal de Saint Sébastien et tireur d'honneur des plus illustres gildes brabançonnes,’ had indertijd een hevig geschil met mijnheer Serjanszoon, ten opzichte van een jonge dame, wier naam ik, met hem te noemen, niet wil in opspraak brengen. Alle aantijging van M. Josse Percheval komt wel verdacht voor, ook wan- | |
[pagina 12]
| |
neer hij, in een schrijven aan Guido Zeemrike, beweert ‘dat hij hem tot viermaal, wegens grove beledigingen, in tweegevecht heeft uitgedaagd en dat, viermaal, hij zich heeft moeten overtuigen dat mijnheer Serjanszoon een lafaard was.’ - ‘C'est en vain qu'il invoque, pour se soustraire au nécessaire combat, les rigueurs d'une vétuste philosophie. Mon siège est fait: ce parleur de salon, ce Machiavel de mondain bavardage cet arrosoir de belle compagnie, j'en suis navré pour vous, monsieur: ce n'est que phrase de vessie et geste de couard!’ Ik meende dat ik ook zulke woorden, hoe opgeschroefd ook, moest aanhalen naast de vele andere en gunstige, welke ik uit de verspreide schrifturen en aantekeningen van tijdgenoten heb opgenomen. Ik denk echter niet dat zij deze figuur van mijnheer Serjanszoon vernederen. Het past de geschiedschrijver daar de waarheid te zoeken, waar de tegenstrijdige elementen zijner opzoekingen botsen tegen mekaar of zich kruisen. Na alle woorden gewogen en alle inzichten gemeten te hebben, ben ik tot de m.i. redelijke opinie gekomen dat mijnheer J.B. Serjanszoon moet doorgaan, in onze gedachten, als een zeer fatsoenlijk en welgemanierd man, wiens moed van een ander soort was dan de ambtelijke roekeloosheid van een geprimeerd sabel-kampioen. Laat mij hierbij de overtuiging uitdrukken dat hij over de edele plichten der mensen in onderling verkeer en over de broosheid van het korte leven philosophische meningen had opgevat, welke hem toelieten de dood met bedaarde helderheid in het gelaat te zien. Maar zijn wijsheid wantrouwde, geloof ik, de onvoorzichtige onwetendheid van mensenhanden. Deze wijsheid berustte op vele en methodische studiën. Mijnheer Serjanszoon had bijzondere en tamelijk uitgebreide kennissen en niet het minst in de leer der clas- | |
[pagina 13]
| |
sieken, welke hij met voorliefde had ingestudeerd. Hoe hij gebruik maakte van alle geleerde documenten waarover hij beschikte, zal wel blijken, hoop ik, uit wat ik in dees boek ervan vertel. Hij fantazeerde gaarne en goochelde sierlijk met paradoxen en bovenzinnelijke gedachtenvormen. Hij bedoelde meer, in wat hij zei, de schoonheid van het zeggen dan de raakheid van het begrip. Ik houd hem niet voor een wijsgeer, maar voor een van die speelse redenaars, voor wie de woorden bloemen zijn en die daarmede kleurige festoenen of zoetgevooisde ranken dichten. Hij schikte evenwel zijn beelden naar orde van rechte wetten en de lijn, welke door al zijn redevoeringen slingerde, was zelden onharmonisch en altijd fraai van gang. De enen zeggen: ‘Hij is niet degelijk’. De anderen zeggen: ‘Hij denkt niet diep’. En anderen nog beweren: ‘Hij peinst niet verre’. Ik geef het toe. Toch voelde hij fijn, en al was dit, op slot van rekening, zijn enige verdienste, zij blijft hem in alle tijden tot een roem. Mijnheer J.B. Serjanszoon is, al pratend, heel mooi, door het leven gegaan. Hij heeft zijn eigen versierd met trossels van behaaglijke tederheid en minzame gezegden. En hij stierf gelijk een kind vol gratie. De geur van zijn lieve ziel ademt over deze bladzijden, en het is niet zonder weemoed dat ik zelf, ze overlezend, er het licht gepoeier van opsnuif. Het lijkt, inderdaad, een vreemde geur, die het verleden wekt - ‘vous n'en sauriez humer le parfum sans ressentir incontinent un bien-être inexprimable et il semble qu'une ivresse délicieuse vous enhavit subitement le coeur...’
Mijnheer Serjanszoon rust onder een grijze zerk, te midden van frisse zoden en bloemen, in het heerlijkste | |
[pagina 14]
| |
gedeelte van Botteldoorn-Sas' warande. Gij kunt op de steen, langs 't kleine mos, nog lezen: hic jacet Het jaartal is niet zichtbaar. Het is daar een liefelijk oord, en stil. |
|