| |
| |
| |
IV. Morgenbezoekjes bij Florjan Pacôme.
MIJNHEER Florjan Pacôme was niet gewoon vóor tien uren zijn bed te verlaten. Een mondain kunstenaar, die wijders eene pornografische aestetiek voert, heeft nachtelijke verplichtingen welke hem boven den gemeenen man verheffen en hem van zijne eigen slaapkamer verwijderd houden. Mijnheer Florjan Pacôme steeg gewoonlijk uit Morpheus' armen tegen halfelf, en dat deed hij dan met beladen oogen, een verstopten neus, een schorre keel en een zoo verwarde haarpruik, dat hij er een wonderlijk Aztèk-uitzicht bij kreeg.
Dien morgen lag hij te elf uur nog aan het snorken. Het was eigenlijk mijnheer du Bessy, die hem wekken kwam, en dat zal niemand verwonderen, daar men weet hoe dikke vrienden deze elegante erotiekers geworden waren. Nadat mijnheer du Bessy zijn voornamen vriend luidkeels uit zijn slaap geroepen had, gaf de genadige Florjan dadelijk lucht aan zijne heerlijke ziel. Deze ziel, wanneer haar aldus vroege lucht werd gegeven,
| |
| |
placht zich telkens in een vloed van scheldwoorden uit te laten. Zooals de uchtendstond goud heeft in den mond, - had Pacôme drek op de lippen.
- Abruti! Andouille! Constipé! Salop! Crapule!...
De weelde van zijne uitboezemingen was alleen geëvenaard door het overdadig geduld, waarmede La Flèche, de knecht, ze iedermaal aanvaardde. Ze gingen nu per abuis naar het adres van den ouden baronet, die verstandig genoeg was om ze als eene geestigheid te bejegenen.
- Ge zijt wel vriendelijk, zei hij herhaaldelijk.
De ronde haarbos van Florjan Pacôme rees uit de hoofdkussens te voorschijn en zijne handen kropen gelijk spinnekobben over de dekens. Hij herkende mijnheer du Bessy en veraangenaamde de kennismaking met een heesch-krijschenden lach, dien hij weldra onderbrak om te geeuwen. Toen liet hij zich door La Flèche in een broek en een kamerrok steken. Vóór de toilettafel gezeten, waar borstels en kammen seffens onder malkander wedijverden om aan zijn kop een algemeen-beschaafd figuurtje te geven, vroeg hij aan du Bessy wat de gelukkige oorzaak van een zoo vroeg bezoek mocht zijn.
- Ik wandelde hier voorbij, antwoordde de oude dandy, en ik ben werktuigelijk binnengeloopen. Het is thuis niet prettig, moet ge weten....
- Toch niets gebeurd?
- Ik weet niet. Ik ben niet op de hoogte. Maar er is zeker iets gebeurd, of er moet iets gebeuren. Mevrouw werd eergisteren naar huis gebracht door Doening en Peter, en zij ligt te bed. Ik mag er niet bij. Ik weet niet eens of 't gevaarlijk is. Ze is al maanden niet wel ook; dat heb ik lang gemerkt....
La Flèche had het haar van Pacôme met een halve flesch Cologne overgoten en friktionneerde nu met
| |
| |
onmeedoogend geweld. Pacôme kon onder 't schudden en wrijven een woordje plaatsen:
- Verdomd!.... Ge moet daar.... daarnaar uit.... uitzien!
- Wat heb ik te zien? Ik heb me in den laatsten tijd, moet ik zeggen, zoo wat uit het huis geboemeld. Ik hoor niet geheel thuis meer.... Zeg eens, Cologne deugt niet voor het haar. Bardain verkoopt een snoezig Eau de Samson, dat ge gebruiken moet.
- Prends note, La Flèche!
- Doening is meer van den huize dan ik. Fran zie ik zelden, en Ernest....
- Ja, hoe neemt Verlat de ziekte van zijn vrouw op?
- Lugubre! Hij waart als een spook rond. Hij spreekt niet. Hij eet niet....
- Er moet wat op gang zijn....
- Ja.
Florjan Pacôme kwam frisch en geurend uit de handen van La Flèche. Hij vatte du Bessy bij den arm en leidde hem in eene kleine eetkamer, waar een klein ontbijt hen wachtte. Ze dronken beiden een kopje chocolade. Florjan, die een broodje met appelmoes besmeerde, vroeg:
- Was Ernest dan waarlijk buiten streek?.... Daar zit, dunkt mij, de hand van Sörge onder. Eene onpasselijkheid van mevrouw Verlat zal Ernest niet overhoop werpen, denk ik. Hebt ge niets over Sörge gehoord?
- Ernest zei me gisteren: ge hoeft aan Rupert niet te vertellen wat hier omgaat. En daar ik vroeg: wat gaat hier dan om? snauwde hij me toe dat ik er niets kon aan hebben. Mooi!.... Enfin, 't is daarginds een onverdraaglijke boel geworden. Het spijt me voor Vere....
- O ja!
| |
| |
- Ik hoop maar dat ze gauw weer te been is.
- Ja.
Ze zwegen. Du Bessy zuchtte. Pacôme hernam:
- Ge ziet er ook niet heel plezierig uit, ouwe jongen!
De ouwe jongen boog het hoofd. Het was duidelijk dat hem iets op het hart lag.
- Du Bessy, riep Florjan, ge zit met muizenissen!
- Ik?
- Vooruit! In het licht daarmee! Ge kunt mij immers niets verbergen, en uw tronie, ge weet het, is het uithangbord van uwe ziel. Geen valsche schaamte, als 't u blieft. De grâce! Kom uit met uwe gedachten!
Het was voor du Bessy een ernstig oogenblik, te oordeelen naar het bedenkelijk gezicht dat hij zette. Een nieuwe uitval van den bar-artist bracht hem geheel in het nauw. Hij zei:
- Och ja! maar het zal wel zoo erg niet wezen. Ik hoop het beste, hoewel dat zaakje mij verveelt. Er is kwestie van.... Kom! laat het ongeroerd!
- Maar merkt ge niet dat ge wanhopig zijt?.... Biecht op! Kwestie van....
- Flor, ge zijt waarlijk onkiesch.
- Dat ben ik. Dat heeft Morganès me dezen nacht ook aangewreven, en die is niet half zoo teergevoelig als gij. Toe! beken maar: daar er kwestie is van.... Henriëtte?
- ....
- 'k Rook het. Ge zijt een uilskieken.
- Dankje!
Mijnheer du Bessy kon niet langer meer de uitlegging ontwijken. Hij aanvaardde ze dus. Hij had overigens met geen ander inzicht Pacôme opgezocht.
- Begrijp, zoo begon hij, begrijp dat ik niet jong ben; begrijp dat mijne familiale betrekkingen van een
| |
| |
aard zijn, die niet toelaat dat ik de eerbaarheid van mijn naam aan 't zij eender welke avontuur prijs geef. Ik begin allengs in te zien dat ik, moreel beschouwd, niet heel zwaar weeg. Mijne jeugd was, onder dat opzicht, veel beter dan mijn rijpe ouderdom. Het zou me algelijk spijten moest ik, door grove euveldaden van liederlijkheid, aanleiding geven tot zekere geruchten.. Kortom: ik mag geen schandaal verwekken.
- D' accord.
- Goed, maar als Henriëtte haar zin uitwerkt, dan komt er schandaal.
- Comprends pas.
- Ze heeft me gisteren toevertrouwd dat ze sinds twee maanden....
Mijnheer du Bessy kon het woord over zijne lippen niet krijgen. Hij teekende met zijn linkerhand een rond en vaag gebaar, en zag dan, boven de walmen van de chocolade, Florjan's gezicht heel lang worden over de holte van zijn opengevallen mond.
- Heê-ôe! vroeg hij, wat zegt ge daar?
Het aangezicht van mijnheer du Bessy liet genoeg verstaan dat alles klaar en onherroepelijk gezegd was. Pacôme beet hem toe:
- Oude sloeber!
En, rechtstaande, heel luchtig, voegde erbij:
- T'es fichu!
Wat alles niet van aard was om den verslagen baronet op te beuren. Ze zwegen een tijdje allebei. La Flêche kwam de tafel opruimen. De stilte bracht in de kamer een ongemak, dat hoe langer hoe ondragelijker werd.
Pacôme had een sigaretje aangestoken. Toen ging hij vóor du Bessy staan, wijd uitbeenend, en, de tabak luid oppaffend in de ruimte:
| |
| |
- De hemel heeft uwe liefde dus gezegend. Compliment! Wat zijt ge nu van zin?
- Weet niet. Afwachten.
- Dat dacht ik wel. Ge zijt ook zoo vernuftig. Ik wed dat ik uw vroeg bezoek te danken heb aan mijne eigen dienstige spitsvondigheid: ge komt aan de deur van uw trouwen vriend Flor een gerieflijken uitweg bedelen.
- Ik verberg het u niet....
- Neen, dat 's aardig, ventje. Gij, ge hebt familiale betrekkingen, die niet toelaten... en zoo voorts. Gij, ge begint in te zien, dat ge, moreel beschouwd, een schurk zijt - of hoe hebt gij 't uitgedrukt?.... Gij, ge hebt eene fatsoenlijke jeugd geleid en beleeft thans de grijsheid van een geilen sater - ik kan uw eigen woorden niet zoo precies herhalen. Enfin, gij, ge zijt van edele afkomst en ge moogt geen schandaal verwekken. En gij zijt du Bessy, de mondaine en aristokratische du Bessy, 1e chevalier sans reproche, 1e délicat poète, de fijnproever en minzame prater - kijk me aan! En dan komt ge bij me. Aan een ploert van mijn soort moogt ge uw bloote ziel wel laten zien. Ik ben geen Sörge, de onbereikbare, en geen Verlat, de vlekkelooze. Ik ben maar Pacôme, de bordeelschilder. Ik heb nooit met vroomheid aan mijne doode moeder gedacht. Ik heb nooit eene vrouw liefgehad, die me door een ander werd ontnomen. Ik ben een levend stuk hardvochtigheid, eene kruipende laagheid, een model-onmensch. En gij komt natuurlijk bij me. Wat hebt ge misdreven? Eene kleinigheid: een hart bedrogen, een geest onteerd, een lichaam bezoedeld. En wat hebt ge van doen, o stier? Een os om de kleinigheid te dragen! -
Mijnheer du Bessy was onder den woordenvloed ineengezakt. Zoo had hij Pacôme nooit gezien Hij.
| |
| |
voelde zich laf en gekrenkt worden tot in het diepste van zijn wezen. Hij kon niet rechtstaan.
- Gij walgt mij! schreeuwde Pacôme. Ik veracht u evenzeer als ik mijn eigen veracht....
Dan, koel, en met een droog lachje:
- Want gij hebt gelijk u in dezen nood tot mij te richten, en ik ben eerloos genoeg om u de hand te reiken. Ik zal u dus helpen.
Daar de baronet geheel verbijsterd toekeek, herhaalde hij:
- Ik zal u dus helpen. Hoort ge niet? Ik help u. Ik breng u uit deze modder, aan wal. Ge hoeft mij niet te bedanken. Een ploert mag kosteloos de toevlucht van een edelman zijn.
Een automobiel kwam over straat aanronken en hield onder de vensters stil. Pacôme vroeg:
- Ik zal Henriëtte aanspreken en dwingen. Hoeveel kunt ge aan eene vergoeding besteden?
Mijnheer du Bessy's ziel verried nog eene uiterste rilling. Hij stamelde.
- Kan dat zoo met geld?....
Hij dacht aan zijne beleefde liefde voor Henriëtte en aan den eed, dien zij samen zoo dikwijls met zoenen en streelingen bezegelden. Eene schaduw kwam over zijn hart.
- Wilt gij met verzen probeeren? lachte Florjan.
Mijnheer du Bessy zou gaarne geweend hebben. Het was hem of de geheele wereld grof was geworden en zonder tuinen. Een trossel bijtende ontgoochelingen kwamen plukken aan zijn leven en hij was diep ongelukkig. Hij zond, in gepeinzen, aan Henriëtte een zoet en laatste vaarwel, en zei dan:
- Tien duizend.
- Zet vijftien.
De baronet wilde nog beweren dat hij de som niet
| |
| |
seffens beschikbaar had, maar het stiet hem te heftig tegen de borst. Hij zweeg, stond recht, plots gretig om vrije lucht te scheppen. La Flèche kwam aan zijn meester een vizietkaartje overreiken.
- Ga-je weg? vroeg Pacôme.
Hij werd dadelijk daarop zoo bleek en seffens nadien zoo blauw-rood, dat du Bessy naar hem toesnelde en hem bij de armen vatte. Pacôme had het vizietkaartje laten vallen.
- 't Is al over, sprak hij heesch, wanneer zie ik u? Stoor u niet aan me. Mag ik u morgen verwachten? Best. La Flèche zal u uitgeleide doen. Au revoir!
Mijnheer du Bessy was weg. Pacôme viel neer op een stoel. Hij begon met een geurend zakdoekje over zijn aangezicht te waaien, ademde herhaaldelijk heel diep en ging toen vóor een spiegeltje zijn haarkrullen in hun schik herleggen. Hij spande al zijn krachten in om eene losse en zelfstandige houding te winnen, en hij was er nagenoeg in gelukt, toen de salondeur werd opengeduwd.
Rupert Sörge stond vóor hem.
Pacôme zag dadelijk dat het bezoek noch vriendelijk noch beleefd kon zijn. Hij veinsde nochtans dat hij daarvan niets zag en, gul den bezoeker te gemoet gaande:
- Welk genoegen, beste Sörge, begon hij, u hier....
Sörge trok de salondeur dicht, sloeg met een hoofdknik Florjan's welkom af, en kruiste dan rustig de armen over zijn borst.
- Mijnheer Pacôme, zei hij, ik wensch van u uitdrukkelijk te weten waarom ge, nu drie dagen geleden, een naamloozen brief aan mevrouw Verlat zondt.
- God beware me, Sörge! Wat zijn dat voor verzinsels?
- Ik zal geen driemaal de vraag herhalen. Ik
| |
| |
heb den brief op zak. Verplicht mij niet hem u onder den neus te wrijven.
- Ik verzeker u, mijn waarde, dat ik uwen onzinnigen overmoed missen kan. Wat wilt ge toch?
Sörge trad vooruit.
- Gij zijt een hartelooze booswicht, Pacôme! fluisterde hij. En ik ben gekomen om u dat eens behoorlijk te zeggen. Ik wist dat ge mij haattet; maar ik vond het min gepast om mij aan uw padde-haat gelegen te laten. Ik wil den naam van haar, die hiervan de oorzaak is, niet uitspreken. Uwe aanwezigheid zou hem besmetten. Om mij te raken hebt ge niet geaarzeld de rust van een geheel huishouden te breken. Ge hebt op de laagste wijze Verlat verraden en met oolijke schrifttrukjes het verraad van u afgeschud om het op mij te werpen. Ge hebt niet bedacht, domkop, dat deze oolijkheid juist den waren dader aanwees. Mevrouw is doodelijk ziek. Ik zeg: doodelijk ziek, Pacôme. Ik houd u voor haar leven aansprakelijk, Pacôme.... Hoort ge mij goed, Pacôme? Kijk niet zoo angstig naar de deur. Het huis is ledig. Uw knecht zit met mijn chauffeur in den kroeg.... Ge schelt?.... Onnoodig, laffe Pacôme!
Sörge was in stijgend geweld waarlijk schrikkelijk geworden. Pacôme diensde voortdurend achteruit, rugde eindelijk tegen den muur.
- Sörge! riep hij door bangheid 't roekelooze wagend, Sörge, ge zijt een -
Hij werd ruw bij de keel gevat, voelde het bloed opslaan en zwellen op zijn slapen, snakte hevig naar lucht. Nog hoorde hij, dicht op zijn gelaat, de sissende stem van Sörge:
- Bid God dat Vere niet omkomt - versta-je?.... Bid God!.... Bid God!....
Een violet floers wentelde over zijne oogen en hij
| |
| |
zonk in eene lauwe lamheid neder. Hij zag niets meer. Een zacht geronk gonsde rond hem. Groote zwarte gebaren spookten rond hem; maar ze zien deed hij niet. Het waren breede bewegingen van een nacht die ondoordringbaar was....
Hij ontwaakte in een sofa. Hij kwam stil bij en blikte seffens in de gezichten van La Flèche en juffrouw Henriëtte. Hij herkende ze dadelijk. Hij opende zijn mond op een vloek, grommelde:
- Wat moet dat hier beteekenen?
En dan herinnerde hij zich. Hij schoot uit tegen den knecht en, rechtstaande, overrompelde den jongen met een vlage van scheldwoorden.
- Waar waart ge? Hee, zuipbalg! Waar waart ge? Ik heb immers gescheld?
La Flèche beweerde dat hij den chauffeur een handje toestak, toen mijnheer juist onpasselijk werd, en hij voegde erbij dat hij zich gelukkig heette, nu mijnheer geheel was bijgekomen. Hij werd met een schop aan de deur gezet en Pacôme, terwijl hij zijn halsboordje en zijn losse das schikte, ging juffrouw Henriëtte congratuleeren. Hij dacht daarbij aan du Bessy en, den baronet nu beladend met al den haat, dien hij de geheele Verlat-familie toedroeg, liet hij zijn nijd in een luiden lach losbreken.
- Chouette! schaterde hij, ge hebt hem de zwangerschap goed opgedraaid, poesje! Hij past nu in gindsch vervloekte huis. En vijftien duizend patatters! 't Is gauw verdiend, niet? We zullen deelen. Bombance! A nous les plaisirs, à nous les femmes du monde!.... Jetteke, ge zijt een engel. Kom hier, dat ik u kus!
Maar Jetteke was niet in jolige stemming. Integendeel. Ze zag er vrij barsch uit. Hare lippen waren dicht
| |
| |
op elkander geperst en een trage droom duisterde in hare oogen.
- Zijt ge moe? vroeg Florjan.
Ze schudde haar hoofd, sprak niet, keek dan lang den schilder aan.
- Uw hals is blauw, zeide ze.
- Mijn hals?.... Ha ja! een kleinigheid.... Waar?.... O! hier! - Dank u.
Hij vond haar zonderling. Hij rimpelde zijn voorhoofd, sprak stil, laag:
- Kijkt ge waarlijk zoo belangstellend naar mijn hals?
- Men heeft u bij de strot gepakt. Ziet ge 't spoor van een duim en een wijsvinger?.... Dáar!
- Meisje, ge zijt bedonderd.
Ze lachte flauw, bijna verdrietig. Ze ging neerzitten, bij het vuur. Haar neus werd soms zenuwachtig opgetrokken, en dan scheen ze telkens een groot misprijzen niet te kunnen onderdrukken. Pacôme beloerde haar. Hare houding verontrustte hem meer dan hare woorden.
- Als ge wat te vertellen hebt, zei hij langzaam, verstop u niet langer.
- Ja, deed ze met waardigheid, dat zal ik doen. Ik heb u wat te vertellen. Is du Bessy hier geweest? En hebt ge hem de vijftien duizend afgetruggeld?....
Ze blikte in 't vuur, had haar beenen over mekaar gelegd en deed haar optippend schoentje boven de vlammen wiegen. Ze vertoonde, bij al hare gebaren, een gevaarlijke onverschilligheid.
- Ik wenschte wel te weten wie de heer was, die hier zoo bleek en stijf is uitgegaan om zijn auto, daarbuiten, in te springen.
- Dat wenscht ge te vergeefs, allerliefste Henriëtte, want ik weet niet of zulke wenschen in uw mond wel
| |
| |
gerechtvaardigd zijn. Ik heb jegens u, meen ik, niet de minste verplichtingen....
- Juist. En ik evenmin jegens u. Ik heb daarom besloten niet langer uw dupe te zijn en ik wil du Bessy bekend maken met uwe.... gauwdief-combinatiën.... Ge lacht. Ge hebt ongelijk.
- Vijftien duizend balletjes!.... schertste Pacôme.
- Ik zal ze met genoegen missen.
Florjan Pacôme kon zijn drift niet langer bemeesteren. Hij sprong op en kwam met zijne beide vuisten op de tafel slaan.
- Gij, duivelsche slet! tierde hij, meent ge dat ik uw oproertjes met een effen ziel zal dulden? Meent ge mij nu in te slaan met uwe goedkoope waardigheid? Ik bid u - pas d'épate! Ge hebt nog altijd kans dat ik u met haar en pluimen in de straatgoot werp, waar ge thuis hoort.... Zie me dat aan! Zoudt ge er niet dood bij vallen! Madame se drape! Madame wil in een klooster gaan en nonnetje worden!.... Hee! wilt ge dat? Wilt ge dat? Hebt ge u vooraf gespiegeld?
- Geen herrie, toch! Ge merkt genoeg dat ge mij niet raakt.
- Pardon! madame is niet te raken.... is niet meer te raken.... is niet met een kooltang aan te raken!.... Zeg, wil ik u eens wat aanwrijven, dat u voor eeuwig van uwe nieuwbakken deftigheid verlost?
Maar hare blikken, die ze nu met indringende koppigheid op hem had gevestigd, braken den hortenden vloed van zijne welsprekendheid. Eene korte stilte viel. Toen zei ze ernstig:
- Ik raad u rustig aan mij den man te noemen, die u bij de keel heeft gevat. Ik raad u aan mij de waarheid over Pezza te zeggen.
- Pezza?....
Hij keek ontzet op. Hij draaide zijn hoofd links
| |
| |
en rechts als om zich, van allen kant, bij eene ingebeelde menigte te overtuigen, dat hij niet verkeerd gehoord had. Hij lachte ongemanierd.
- Pezza!.... God in den Hemel! deze maagd wordt dol!.... Gij droomt nog van Pezza, gij! Ça me dépasse! Deze kuische Suzanna droomt nog van Pezza! Zij heeft, sinds zij hem ontmoette, hare liefderijke gevoelens met wondere trouw en monsterachtige zuiverheid gevoed. Hee? Dat heeft zij toch?.... Zij heeft, sinds hij verdween - en God mag zijn ziel hebben, indien de hel te vol was! - zij heeft niet opgehouden hem in haar liliaal hart te bewaren!.... Hee? heeft zij niet?.... Verdomd, heeft zij niet?.... Hoor eens, Henriëtte, geen flauwe kul, ik bid u! Ik heb het dezen morgen te druk!
Juffrouw Henriëtte scheen zich om deze drukte weinig te bekommeren. Ze was blijkbaar besloten niet af te wijken, en in hardnekkige kalmte vervolgde zij haren eisch.
- Ge zult vergeefs beproeven mij om te leiden met woorden, Florjan. Gij weet wat er met Pezza gebeurde, want gij waart - ik begrijp het nu - de medeplichtige van hem die hier uitgaat.
- Van hem die hier uitgaat?
- Van hem die u hier ten halve verwurgd heeft. Ik heb hem herkend, toen hij op zijn auto zat. Dat auto - het is het gele van vroeger nochtans niet - maar dat auto heeft hem verraden, en hij ú. - Ge bedaart, merk ik? Dat is wijzer ook. Spreek nu!
Florjan Pacôme bedaarde echter niet. Hij was plots, gelijk onder een groot licht, stil gevallen, en eene schrikkelijke aandoening overweldigde hem. Hij staarde, als betooverd, in de oogen van Henriëtte. Aan spreken was vooralsnog niet te denken. De emotie stak hem, gelijk een prop, in de keel. Hij knikte en had daarbij
| |
| |
een tamelijk onnoozel gezicht, dat Henriëtte toeschreef aan de raakheid van hare beschuldiging.
- Zeg het nog eens, stotterde hij eindelijk, zeg het nog eens.... En zijt ge zeker dat hij het was?
Hij dronk nu gulzig hare woorden. En hij herinnerde zich al de bijzonderheden van Pezza's verdwijning - het bleek verzengd gelaat van den ontvoerder, het gele auto, en Henriëtte, de eenige getuige.
Tot driemaal wilde hij van haar hooren dat zij uitdrukkelijk in Sörge het verzengd gelaat van vroeger herkende, en toen, zijn blijdschap uitlatend, sprong hij de kamer al zingend en schreeuwend rond. Het duurde een heelen tijd, eer hij erin gelukte de toedracht der zaak voor Henriëtte uit te leggen, en zij zaten eindelijk verzoend nevenseen, op de sofa, in gemeenschappelijk overleg beramend wat al voordeelen zij uit de toevallige ontdekking zouden putten.
Ze besloten een reisje te doen, in Mei, met de premie, welke de Regeering hen voor de aanhouding van Rüpert Sörge zoude uitleenen. Wat overbleef, zou in de Staatsspaarkas de vijftienduizend ‘vaderlanders’ van mijnheer du Bessy gaan aanvullen.
- Och ja, beaamde Jetteke, het is best dat we alles in de Staatspaarkas neerleggen.
Florjan had tusschen twee zoenen uitgeroepen:
- Ah! ma chère!
Nu hield hij zijne wraak. Nom de nom de nom! nu hield hij zijne wraak!.... Ze dejeûneerden samen bij Riche, juffrouw Henriëtte en mijnheer Florjan Pacôme, saam, gelijk tortelduifjes.
|
|