| |
| |
| |
Het Brusselse klimaat van de Belle Epoque
Historische retrospectie
Wie, dank zij de snelle verbindingen, een vreemde stad binnenrijdt, daar een tijd mag vertoeven, en er dan weer uit wordt gejaagd, kan in de waan verkeren dat hij die stad heeft ‘gezien’, maar hij zal het wezen ervan niet hebben begrepen, zo hij het oorzakelijk historisch en geografisch verband niet heeft mogen leggen, dat hem de levende zin ervan, de menselijke inhoud veropenbaart.
Ik stel u voor Brussel, zonder overhaasting, van op een afstand en met de nodige aandacht te benaderen. Het is gewonnen tijd hem schijnbaar te verliezen aan een voorafgaandelijk onderzoek naar voorwaarden die groei en functie bepalen.
Het is gauw gedaan. Geheel België is maar een voorschoot groot. Laten we opstijgen en even rondzweven boven het Belgisch grondgebied. Wij worden er, reeds op het eerste gezicht, de geografische tweeledigheid van gewaar. In noordelijke richting, waar de vele Hollandse plassen uitmonden in de Noordzee, spreidt zich met al zijn bijrivieren het wijde bekken uit van de Scheldestroom. Zuidwaarts, met hoger bergreliëf en duidelijke geogenische eigenheid, heerst het veeltakkige bekken van de Maas over een bijna gelijk afgemeten landhelft.
Onthoud nu dat deze dubbele formatie de bewoners heeft ingelijfd in een ancestrale etnische verscheidenheid, die op de duur een nationale eenheid is geworden. De noorderhelft is bewoond door Vlamingen, die Nederlands spreken, en de zuiderhelft door Walen, die Frans spreken. Evenmin als de Vlamingen historisch te vereenzelvigen zijn met de Hollanders, zijn de Walen historisch te vereenzelvigen met de Fransen. De eeuwen hebben hier een uitgesproken Skaldische mentaliteit geconfronteerd met een uitgesproken Mozaanse mentaliteit. En deze beproefde promiscuïteit, verre van door wrijvingen te worden geprikkeld, is uit de tijd gegroeid tot een homogene nationale entiteit, die haar tweetaligheid niet laat misbruiken voor opslorpende toenaderingen met Frankrijk noch
| |
| |
met Holland. Veeleer wendt zij zich aan om in alle zelfstandigheid twee goedgestileerde Europese kulturen deelachtig te worden: de Nederlandse, een Germaanse, en de Franse, een Latijnse.
De twee bekkens werden vroeger uit elkaar gehouden door een machtig woud, dat midden-België dekte en aan een onaanzienlijke rivier, de Zenne, die uit Henegouwen er noordwaarts door kronkelt tot aan de Scheldewateren, zijn naam van Zoniën te danken heeft. Door de eeuwen heen hebben de bewoners het Zoniënwoud omzeggens opgevreten. Vanuit ons vliegtuig zien wij wat er aan de zuiderflank der massale stad van overgebleven is: een goede strook nog, goddank, van meer dan vierduizend hectaren prachtige beuken.
Het loont de moeite na te gaan hoe een stad, met zo een belangrijke bestemming, in het hart van de bossen en aan de rand van een schamele rivier is kunnen ontstaan.
De rivier, wij zien ze van hierboven uit in het daglicht glinsteren. Zij maakt grillige bochten en zet zich wijd uit in een vallei, die zich uitstrekt buiten alle verhouding tot de bescheiden afmetingen van het water, dat amper zeven of acht meter breed kan zijn. Er dient te worden opgemerkt dat talrijke bijbeken de Zenne te hulp snellen en ogenschijnlijk het belang van het enorme dal rechtvaardigen. Het schouwspel echter lost het geheim van Brussels geboorte in een streek, die buiten de twee vruchtbare stroombekkens ligt, in het geheel niet op.
Laten wij neerdalen en uitstijgen. Laten we de grond zelf ondervragen. Die spreekt wellicht voor zichzelf.
De Zenne is nu volkomen blootgelegd. Zij is uit de lommerrijke lovers van het veilige woud getreden en loopt open in het licht, als benauwd om de vele schaamdelen die zij aan de dag niet langer kan verbergen. Hoe mist zij het genadige woud! Zij sleurt haar donker sop door slijk en modder. Haar oevers begeven en storten in poelen. Geen bloemen langs haar oevers. Aan weerskanten lengen de uitgestrekte beemden zich uit, ten halve overstroomd, en, waar een moordend fabrieksbedrijf het landschap nog niet heeft aangerand, nauwelijks een drassig toeverlaat voor 't grazend vee.
Is dit de Zenne, de bakermat van Brussel?
Toen Brussel, vijftig jaar geleden, die smerige watervloed naar zijn poorten zag aanspoelen, heeft het hem in kelders opgevangen en
| |
| |
onder stenen gewelven voor het zicht der mensen bedolven. En wanneer elke stad in de wereld fier gaat over de stroom die haar besproeit en in haar schoot de hemel verdubbelt, heeft Belgiës hoofdstad zich over haar moeder geschaamd en haar walgelijk uitzicht gekluisterd. Eens nochtans werd haar heerlijkheid door de oude Breugel in talloze meesterwerken vereeuwigd!...
Wat is er gebeurd?
Er is gebeurd dat, vanaf haar oorsprong reeds, een gedaanteverwording, een kering van de Brusselse eigen aard is ingetreden. De eerste nederzetting aan de Zenne kan worden opgespoord in de Vde of de VIde eeuw. Op een plaats waar, boven de Zennemoerassen, die broeks zijn genaamd (broek = moeras), kleine eilandjes er droog bovenuit gingen steken, hebben naarstige inlanders post gevat. Gedraineerde broeks zijn vruchtbare moestuinvelden geworden. Het hout van het Zoniënbos en de teelt van het Zennebroek zullen in het aanvankelijk bestaan van deze voorouders hebben voorzien. En de nederzetting, in het Frankisch de ‘sala’ genoemd, werd aldus Broek-sala, Brucsella, Brussella, Brussel geheten.
Niet toevallig gebeurde zulks aan de rand van de grote Romeinse heerbaan die van de westhoek-bij-de-zee over de Schelde en de Maas naar Keulen liep. De vrij vlotte evolutie van de schamele nederzetting zal krachtig in de hand worden gewerkt door deze gunstige economische ligging. Het woud wordt achteruitgedrongen en de vele moerassen, eens zo heilzaam, met alle geweld en waar het kon drooggelegd. Deze strijd duurt voort ten huidigen dage, want de ondergrondse wateren werpen zich jaarlijks om - en wat de bossen betreft, men is ten slotte verplicht geweest ze te gaan ‘beschermen’, toen men inzag dat ze met volkomen uitroeiing werden bedreigd, en dat men dan tegen het stinkende water de doelmatigste bondgenoten zou missen: de waterpompers, de bomen.
Aldus kenterde het lot van de stede tegen de originele gesteldheid van de moedergrond in, en deze zonderlinge ‘ontaarding’, die zich allerzijds historisch zou voltrekken, moest uiteindelijk het kunstmatig en dubieus karakter beklemtonen van een stad, die zich door de tijden heen met wondere soepelheid aan abnormale noden heeft weten aan te passen.
Hierdoor verschilt Brussel opvallend van de andere Belgische steden, en voornamelijk van Antwerpen, Gent, Brugge, Luik, die alle,
| |
| |
tot op de huidige dag, hun oorspronkelijke geaardheid hardnekkig hebben uitgediept en hun kracht voortdurend in hun wortels zoeken. De geschiedenis van Brussel wijst, van in de middeleeuwen, op een onafgebroken groei. Er rondom hadden zich, al zeer vroeg, de gemeenten ontwikkeld die later de Brusselse agglomeratie zouden vormen. De handelsbedrijvigheid neemt zienderogen toe. En in de XIIIde eeuw fixeert zich het sociaal leven op middeleeuwse maatstaf. De ambachten worden stevig ingericht, de lakengilde bloeit, de bouw wordt monumentaal, de stadswallen worden opgericht, de urbanisatie voorziet in een oordeelkundig wegennet, kerken worden gesticht en men droomt van een machtige lakenhal en een trots stadhuis. Aan Leuven, dat tot dan toe de hofplaats was van de hertogen van Brabant, ontvalt in de XIVde eeuw het residentieel gezag, dat naar Brussel wordt overgebracht.
Maar het is onder het huis van Boergondië, dat de luisterrijke hoofdstedelijke carrière van Brussel zich aftekent. Filips de Goede vestigt er het hertogelijk beheer en het Boergondisch hof, hierin gevolgd door Karel de Stoute, Maria van Boergondië, Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone en Keizer Karel V.
Deze politieke weelde krijgt een hoogstaand beslag in het geestelijk leven. De kunsten bloeien, de wetenschap bevrijdt zich uit de middeleeuwse kluisters. Geniale bouwmeesters geven aan Brussel een vorstelijk uitzicht. Rond het heerlijke stadhuis, met zijn luchtige spitstoren, als kantwerk in het licht uitgesneden, scharen zich aan vier kanten de fiere gildehuizen. De zeven ‘stenen’ (paleizen) van de adellijke geslachten, door de Wet erkend, rijzen boven de poorterswijken, en zij moeten nauwelijks onderdoen voor het prinselijk paleis. Hoogwaardige kerken worden voltooid, andere worden ontworpen. Boven alle blikken de collegiale Sint-Michiel en Sint-Goedele uit, de Kapellekerk, de kerk op de Zavel.
De befaamde werkhuizen van Rogier van der Weyden (op één na de beroemdste vertegenwoordiger van de Vlaamse primitieve schildersschool) lopen vol. Claus Sluter snijdt stenen beelden voor het stadhuis en heeft een weelderige aanhang van leerlingen, die onze kerken versieren met altaarstukken en retabels, graftomben, koorzetels, preekstoelen, hoogzalen en portalen. Maar het zijn vooral de kunstambachten, die onuitroeibare sporen nalaten van specifiek Brusselse stijl: de tapijtweverij en borduurkunst, de graveerders, koperslagers en goudsmeden. Brussel wordt een luxusmarkt.
| |
| |
Op grote marktdagen en bij geestelijke plechtigheden, worden tonelen in openbare pleinen opgetimmerd en dagen lang worden mysteriën en mirakelspelen, benevens kluchten en sotternieën opgevoerd. Hoog van geestelijk aanzien zijn de Zeven Bliscappen van Maria, die, helaas, niet alle zijn bewaard gebleven en die in de noden van een volksverbonden publiek met vrome aandacht hebben voorzien.
Het was in 1555, te Brussel, dat Karel V afstand deed van de keizerlijke troon, waardoor de Lage Landen onder het rechtstreeks bewind vielen van zijn zoon Filips II, die het land van uit Spanje zou regeren.
Nu breken sombere tijden aan.
De godsdienstoorlogen, aangevuurd door de onverdraagzaamheid van de Spaanse vorst, verscheuren de Nederlandse provinciën. Brussel is de zuidelijke brandhaard van de weerstand. Oranje vlucht naar het Noorden. De graven Egmont en Hoorn vallen te Brussel, op de Grote Markt, onder de bijl van de tiran. Noord en Zuid zijn thans voorgoed gescheiden. Talrijke Spaanse gouverneurs volgen elkander op met wisselende kansen. Maar geen vermag de vrijheidsvlam geheel uit te doven. Sprankels van het oude Brabants genie schieten sporadisch op: Andreas Vesalius, inwijder van de moderne anatomie, en Pieter Breugel, ster van de Vlaamse schilderkunst, zijn beiden geboren of geworden Brusselaars.
Nu komt het land onder verschillende regeringen, die het nationaal potentieel verzwakken zonder het echter volledig uit te putten. In de XVIIIde eeuw worden de gouwen van Maas en Schelde als 't ware de speelbal van internationale verwikkelingen. Om beurten vallen zij onder het bewind van Oostenrijk en Frankrijk, om ten slotte, na de ineenstorting van Napoleon te Waterloo, bij Brussel, opnieuw met de noorderprovinciën te worden vereend. Niet voor lange tijd nochtans, want in 1830 breekt de revolutie uit, wordt de Hollandse heerser over de grenzen verwezen en de Belgische onafhankelijkheid uitgeroepen.
Brussel, in zijn gezag van hoofdstad van de jonge Belgische Staat bevestigd, trekt het vorstelijk paleis op, dat Leopold van Saksen-Coburg-Gotha moet herbergen, eerste koning der Belgen, en stichter van de Belgische dynastie.
In verband met het ‘ontaardings- of aanpassingsproces’ dat Brussel
| |
| |
heeft moeten voltrekken om tot zijn verheven nationale bestemming op te klimmen, dient met klem op het volgende te worden gewezen.
Brussel is in het hartje van het land gelegen, nagenoeg op gelijke afstand van Schelde en Maas. Maar het ligt iets boven de taalgrens, zodat het zijn historische vorming geheel in het Vlaams gedeelte heeft verworven. Naarmate echter zijn hoofdstedelijke zending aan het licht kwam, drongen de francofone elementen de Vlaamse veste binnen. Dit gebeurde van boven uit, d.i. langs de heersers, het hof, de patriciërs, de rijke burgerij. De bovenste sociale laag sprak Frans, de onderste volkslaag bleef Vlaams spreken.
Het is onomstootbaar dat Brussel, zijn gehele historische evolutie door, een Vlaamse gemeente is te noemen. Maar op de duur moest ook deze oorspronkelijke geaardheid begeven en heden is ook in taalopzicht, de ‘ontaarding’ een voldongen feit geworden, zoals in de Lemen Torens voldoende aan de dag komt. Het mag een wonder heten dat zij door zoveel van haar Vlaamse eigen aard te verliezen er eigenlijk haar grootstedelijke functie schijnt bij te versterken. Nog teert zij op het beproefde Vlaams substraat, maar groeit erboven uit en zoekt voeling tegelijk met Maas en met Schelde. Het is blijkbaar een kunstmatige metamorfose in labiel evenwicht. Deze oude Vlaamse stad is, om haar roeping zelf, volkomen ‘Belgisch’ geworden, dit is: noch Skaldisch noch Mozaans, doch dagelijks door haar neutrale vermogens op beider geaardheid afgemeten.
Al spreken te Brussel de oude stenen nog Vlaams, het kon niet anders of hier zouden de Belgische hoofdstedelijke deugden tot hogere perfectie worden opgedreven. Met het grootste gemak is thans Brussel bezig, door een uitbundige architecturale modernisering, die geen nationaliteit meer heeft, een parate hoofdstad voor Europa te worden. |
|