Haerlemsche Winter-Bloempjes Op-geoffert Aen de Vreugd-lievende Nymphjes, Gepluct uyt 'et Breyn van verscheyden Rijmers
(1647)–Anthony Jansen, B. Targier– AuteursrechtvrijDen tweeden druck, vermeerdert met verscheyden wel-rieckende Lente-Bloempjes
Stemme: Om een die ick bemin.
GEluckigh schijnt de Nacht,
Voor mijn te wesen,
Niet anders dan de wacht,
Heb ick te vreesen.
De tijdt soo 't schijnt,
Is tot mijn Min genegen,
| |
[pagina 191]
| |
De deuren Vensters dicht,
De Lucht gantsch sonder licht,
Ick mach de Minnaers plicht,
Vry-postigh plegen.
2 Indien ick oyt faveur,
Van u mocht hopen,
Soo bidd' ick doet u Deur
Voor mijn eens open,
Dat ick ten minsten,
Lief u eens mach spreken,
Of kan dat niet geschien,
Soo bid ick op mijn knien,
Dat ick u eens mach sien,
Of 't hert moet breken.
3 Hoe 't vriest, hoe 'tbuyt of weert,
Wat mijn bejegent,
Geen Killigh kou mijn deert,
Hoe 't waeyt of regent,
Geen wint of water,
Sa! mijn brandt verkoelen,
| |
[pagina 192]
| |
Geen schrick of spokery,
Verhindert mijn gevry,
De meeste pijn doet ghy,
Mijn lief gevoelen.
4 De droeve nacht verdwijnt,
Ick sie de stralen,
Ick sal bedroeft soo 't schijnt,
Weer moeten dwalen,
Helaes ick ben tot slaverny ghebooren,
Geen meerder leet noch rouw,
Als die sijn waerde Vrouw,
Weer soeckt op eer en trouw,
En mint verloren.
I. I. van Asten, |
|