Parochieboek van Iseghem, gevolgd door de levensbeschrijving des H.Hilonius
(1862-1863)–G.F. Tanghe– Auteursrechtvrij§ XXX.
| |||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||
het tapyt; maer, gelyk deze altoos in enkele vermeerdering of vergrooting bestonden, gingen zy nooit door, omdat men niet van zin was een nieuw stuk by een oudversleten gebouw te voegen, waerdoor men slechts een gelapte kerke gehad hebben zou. Alzoo bleef de zaek langen tyd slepen, totdat eindelyk het ontwerp van een splinternieuwe kerke te bouwen te voorschyn kwam. Dit edelmoedig gedacht vond veel byval. De groote weldoener van Iseghem, de weledele heer baron Gillès De Pelichy, stelde zich aen 't hoofd van die christelyke beweging. Hy beloofde tot het stichten eener nieuwe kerke, vyf en vyftig duizend frank, waervan er eenige duizenden moesten besteed worden, tot het timmeren eener nieuwe kapel, waerin de parochiale diensten, na het afbreken der oude kerke, zouden gedaen worden, totdat de nieuwe kerk veerdig zou zynGa naar voetnoot(1). | |||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||
De meest begoede Iseghemnaers, aengemoedigd door dit milddadig voorbeeld, voegden er ook hunne jonste by, dewelke te samen genomen tot 21,000 frank beliepGa naar voetnoot(1). Het oude kerkgebouw, geschat op 14,000 frank, diende ook tot hulpbron. Daermede bestonden er voldoende titels om hulpsommen zoo wel van den Staet als van de provintie te verwachten. Na veel schryvens en loopens, stemden de provintiale Staten, in hunne zitting van 1851, eene hulpsom van 24,000 frank. Naderhand kwam er de Staet met een gelyk aendeel tusschen. Beide hulpsommen wierden toegestaen door de vlyt en het wys beleid van den heer Ameye-De Gheus, vertegenwoordiger by de provintiale Staten, en schepen van Iseghem. Op den 18 Februarius 1852 wierd, by afbod, de openbare aenbesteding gedaen der nieuwe kerk, welker bestek beliep tot de somme van Fr. 142,517-72 ct. | |||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||
De uitslag leverde de volgende aenbiedingen:
Dus wierd de onderneming aen den laetsten aenbieder toegewezen. Maer, gelyk het by alle openbare aenbestedingen gewoonlyk gaet, alzoo is 't ook geschied met de nieuwe kerke van Iseghem. De som, waervoor de werken aengenomen waren, is onder het timmeren, door toevallige noodwendigheden, door veranderingen en verbeteringen, van vele duizende franken verzwaerd. Op den 11 Julius 1852, wierd, door Mgr. Malou, bisschop van Brugge, de eerste steen der nieuwe kerk gewyd en gelegd aen den zuidhoek des middelautaers, achter de ecaussinsche kolomme. Die steen draegt het navolgende opschrift in marmer gesneden: | |||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||
Anno Domini 1852 die XI mensis Julii Illustrissimus Dominus J.B. Malou Episcopus dioecesis Brugensis benedixit † et posuit hunc primarium lapidem in ecclesiâ totaliter reoedificandâ Iseghemii in honorem St Hilonii. Quod attestamur, J. Debruyne pastor, F. Pollet, J. Ampe, L. Nollet et A. Vaneecke, vicepastores. Daernevens legde Mher de baron Gillès De Pelichy een tweeden marmeren steen, dragende zyne wapens met het jaerschrift: reConDIt eCCLesIaM. Na hen, had de heer burgemeester der stad zyne beurt voor den derden steen, waerop men leest: F. Lefebvre-Maes, burgemeester. Hier komt natuerlyk de plaets van eene beschryving der nieuwe kerk te geven, waerin wy, zonder langwyligheid, de nieuwsgierigheid der lezers zullen trachten te voldoen. | |||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||
Onder al de kerken der steden van vierden rang in Belgenland, is degene van Sint-Hilonius, binnen Iseghem, zonder twyfel, eene der merkweerdigste, zoo wel onder opzigt van haren stouten timmer en edelen bouwtrant, als door hare uitnemende grootte en byzonder geryf 'T is de vermaerde bouwmeester, heer Petrus Croquison, die, ingevolge de begeerte der Iseghemnaers, naer den gothischen styl, het plan gemaekt heeft, hetwelk als een meesterstuk bewonderd wordt. Ook is het dezelfde bouwtrant, die voor de kerktimmeringen, door den engelschen bouwmeester heer Pugin, sterk aenbevolen wordt, en hedendaegs de gewoonlykste voorkeur begint te bekomen. Die bouwwyze komt daerenboven overeen met de statuten van ons bisdom en het gedacht der geestelykheid van Westvlaenderen. In 1838, heeft wylen Mgr. Boussen, in zyne statuten, dezen styl zoo niet voorgeschreven, ten minste zeer aengeprezen. Men leest er immers het volgende: De gothische styl past best voor de godsdienstige gebouwen; daer- | |||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||
om ware het te wenschen, dat de nieuwe kerken volgens de zuivere regels van den ogivalen trant, gesticht wierdenGa naar voetnoot(1). Alzoo komt men voor de godsdienstige gebouwen terug tot den ogivalen trant, die by uitmuntendheid de kerkestyl is: niet alleenlyk omdat de schoonste kerken, sedert omtrent de XIIde tot het begin der XVIIde eeuw, naer dit fatsoen getimmerd geworden zyn, maer ook omdat er in 't gothische iets aengetroffen wordt, hetwelk zoo wel overeenstemt met de edelheid en majesteit des katholyken Godsdiensts. Inderdaed, op die langscheutige of hemelwaertsche rigting, welke men vindt in de kerken van gothischen bouwaerd, schynt men als te lezen dat de katholyke godsdienst over gansch de wereld zegepraelt, en dat een christenmensch, door zyne gebeden en verzuchtingen, gestadig een oog op den hemel hebben moet. Het puntbogelyke of dryvuldige teeken, welk het wezenlyk karakter van dien styl | |||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||
uitmaekt, en zich overal en in alle gedaenten vertoont, beteekent dat de kerken het huis van God zyn, aen hem alleen toegewyd. Men weet dat die figuer, een en driekantig zynde, als eene, ofschoon onvolmaekte, gelykenis van God, een in wezen en drievuldig in persoonen, genomen wordt. Onder dit opzigt schynen de steenen des heiligdoms zelf te roepen: Aen den onsterfelyken en onzienlyken koning der eeuwen, aen den eenigen God zy eer en glorie, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen. De kerk van Sint-Hilonius bestaet uit dry evenhooge beuken, doorsneden met eenen vierden, die de armen van een latynsch kruis verbeeldt. Gansch de kuipe, zoo van de kerk als van den toren, is gemaekt van steen, ter plaetse gebakken, in de ovens van B. Spriet; maer de vouten zyn gemetseld van Armentierssteen. Al de gronddeelen der binnen- en buitenmuren zyn bekleed met platen van ecaussinschen arduinsteen, ter hoogte van eenen halven meter. Evengelyke platen bedekken de schooten der vensterramen al buiten. De basamenten der pilaren | |||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||
pralen met hetzelfde steen, zoodat degenen die er op leunen geen schade daer zullen aen toebrengen. Al binnen, strekt zich de kerk uit op eene lengte van 63 meters, 55 cs. In hare breedte bereikt zy in den kruisbeuk 38 meters, 50 cs., en buiten denzelven, 25 meters 50 cs.Ga naar voetnoot(1). Wat de hoogte betreft, deze was, volgens het oorspronkelyk plan, bepaeld op 15 meters; maer op sommiger bemerkingen, en volgens den wensch des bouwmeesters, is er een meter en half bygevoegd geworden. De toren, geschikt om het kerkgebouw te beheerschen, is van een oorspronkelyk gedacht. Zoo men zegt, hy gelykt aen de praeltorens der katholyke kerken, welke heer Pugin onlangs, te Cheadle en Birmingham, in Engeland, getimmerd heeft. Zyne grondslagen bekleeden 68 vierkante metersGa naar voetnoot(2) zonder de schoorpilaren (contre- | |||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||
forts) mede te rekenen. In den omvang beneden, bereikt hy 28 meters; naer de getuigenis des bouwmeesters, is hy, op den grond, vier duim dikker dan de toren van Rumbeke. Volgens het oorspronkelyk plan moest hy, geheel en al, vooruitspringen. Maer, omdat de bouwplaets niet ruim genoeg was, alsmede omdat men volgeern, ten minste, iets van den toren gezien hadde in de Marktstraet, is hy, op 2 meters en 60 cs na, binnen het vat der kerke geschoven. De toren, nu opgemaekt tot boven de uerwyzerplaet, moet met een langscheutige naeld bekroond worden, en tot 72 meters, boven den grond, opstygen. Hy is bestemd om de gansche streek te beheerschen. Hoewel hy nu (Maert 1863) nog maer de kroonlyst bereikt heeft, ter hoogte van 42 meters, wordt hy nogtans niet alleen gezien in gansch Iseghem, maer ook digtby Thielt, te Coolscamp en te Moorslede, op St. Chariushoek. Onder den toren, die voor den middelbeuk staet, waermede hy verbonden is, komt het portael, hetwelk dry ingangen van de kerk bevat. Het portael, versierd naer den heer- | |||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||
schenden trant des gebouws, is bekroond met eene fraeije vensterraem, dewelke het noodige licht op de eerste torenstagie verspreidt. Als men het plan des torens achtervolgt, komt men van daer tot de groote kroonlyst, die met een eenvoudig loofwerk omringd is, hetwelk, als een bloemkrans, den toren zeer fraei in twee deelen schynt te snyden. Mogelyk zou dit loofwerk, aen het oog, een luttelken meer rykheid en prael mogen aenbieden; maer dan ook zou dit meerder sieraed de overeenstemming met de overige deelen des gebouws schenden. Door deze matige gespaerzaemheid in de uiterlyke versiersels, heeft de bouwmeester een nieuw bewys gegeven van zynen fynen smaek voor wat de godsdienstige gebouwen betreft. Hy zal wyslyk gedacht hebben dat het meer dan behoorlyk was de voordeelen welke de kunst bybrengt, voor 't inwendige van 't huis des Heeren te versparen. Tot nu toe hebben wy nog maer een deel van den prachtigen voorkant der kerke nagezien, de twee zygevels daerlatende, de- | |||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||
welke ook een byzondere aendacht verdienen. Het eerste dat ervan in d'oogen springt is hun welvoldoende hoogte, waerdoor zy, elk, een ruime plaets voor eene praelvenster leveren. Deze twee vensters, evengelyk zoo van hoogte als van kroonwerk en verdeeling, in vieren door drie stylen gescheiden, zyn elk het sieraed van haren puntgevel en laten het vereischte licht in de kerk stralen. In deze lichtverdeeling langs vier openingen, zal de bouwmeester in acht genomen hebben de ruimte der plaets waervan hy gebruik maken kon, en de hoeveelheid lichts, dewelke, binnen het verrigten der kerkelyke diensten, in de verschillige saizoenen des jaers, vereischt wordt. Wanneer wy nu den voorgevel verlaten om, al buiten, rond de kerke te gaen, tellen wy, op elken zykant, negen vensterramen, van dry lichtopeningen, uitgenomen eene die in vieren verdeeld wordt. Deze laetste venster, meerder en sierlyker dan hare zusters, praelt iederzyds in den gevel van den kruisbeuk. Behalve dat deze twee vensters ter vereischte verlichting dienen, hebben zy | |||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||
nog het voordeel van den kruisbeuk met nieuwe lucht te verfrisschen. In 't bovengedeelte van elken zygevel bevindt zich een vensterblind (persienne), waerdoor de lucht onder de kap des kruisbeuks ruimelyk speelt, zonder dat de zon er doorstralen kan, zoodat deze twee openingen, met regt, de beschermvensters des gebouws mogen genoemd worden. Op de twee gevels des kruisbeuks, even gelyk op de twee zygevels van 't voorgebouw, is een steenen kruis verheven. Als men de kerk binnenkomt, wordt het oog, op het aenzien der stoute steenenvouten, der deftige spitsbogen, der bevallige steunpilaren, der kunstmatige samenvloeijing van al de verschillige deelen, dusdanig getroffen, dat men zich terstond Jakobs woorden herinnert: Hoe ontzaggelyk is deze plaets! het is hier niets anders dan het huis Gods. Een dubbele reeks van zes prachtige pilarenGa naar voetnoot(1) onderscheiden de kerk in drie beu- | |||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||
ken. Men zal niet moeten bevreesd zyn dat ze onder het gewigt zullen begeven: want ieder voetstuk van elken pilaer, gekapt uit eenen eenigen ecaussinschen arduinsteen, weegt 5,000 kilog. zonder zynen blok, die goed 2,000 kilog. zwaer is. Doch, wat zeer fraei staet, is een twaelftal zoete kolommetjes, die gevlochten zyn rond de pilaren, waermede zy eenen bondel uitmaken. Ja, 't is schoon om zien hoe zy met de liefelykste zwierigheid en de stoutste ligtheid omhoog loopen, om de steenenvoute te ondersteunen. Verder valt het oog op de vyf autaren, die, met den rug, naer het oosten staen en elk een der vyf kerkdeelen bekroonen. Hetgeen den stand der autaren hoogst verheft, is dat men ze zien kan, waer men zich ook in de kerke bevinde. Aldus behoeven de geloovigen, binnen de goddelyke diensten in de kerke komende, niet te zoeken aen wat autaer zy verrigt worden, gelyk zy ook, binnen de heilige mis, op den priester konnen het oog houden. Dieper in de kerk voortgaende tot aen den kruisbeuk, vinden wy, links en regts, | |||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||
in de zydelingsche kruiseinden, twee kapellen, elk met eenen misautaer en eene zoo ruime als geryfelyke plaetse. Deze kapellen zyn met een sierlyk traliewerk van de overige kerkdeelen afgezonderd, Een derzelve dient tot welverdiende zitplaets voor 'tstamhuis des luisterlyken weldoeners der nieuwe kerke, den weledelen baron Gillès De Pelichy. In deze kapel praelt zyn wapen, waeronder men leest: eCCLesIaM reaeDIfICat. Voor den ingang des choors, ruim op den 52sten meter, snydt de kommuniebank de kerk, in hare gansche breedte, in twee deelen: het eene is het heiligdom, geschikt voor de priesters, om den goddelyken dienst te verrigten; het andere is de volksplaets voor de enkele geloovigen, om de heilige mysterien by te wonen. Die overlange tafel, welke men schier vruchteloos in de stadskerken zoeken zou, zal, voornamelyk op de groote kommuniedagen, allergeryfelykst voorkomen, ten opzigte der kerke van Iseghem, alwaer jaerlyks 70 tot 72 duizend | |||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||
heilige Kommunien uitgedeeld worden. By middel zulker devotietafel, wordt alle oneerbiedig gedrang, waerover men in de steden zoo klaegt, belet. Binnen de kommuniebank, in den zuiderzychoor komt de ingang der sakristy, zoodat de geestelyken en andere kerkdienaers, geryfelyk en zonder eenige belemmering, van de verschillige plaetsen des heiligdoms konnen gebruik maken. Regt daer over, in den noorderchoor, bevindt zich de deur van een bergplaets om de kerkmeubelen te bewaren. Voor wat de hoofd- of choorplaets der kerke betreft, deze bereikt, op veel na, dezelfde lengte niet, zoo als men, gewoonlyk, in de chooren der oude stadskerken ziet. Daer, zyn de chooren doorgaens bovenmate lang en beslaen ondertusschen de helft van 't kerkgebouw, onderander, om reden dat, niet alleenlyk in de kathedrale-kollegiale- en kloosterkerken, maer zelfs in vele enkele parochiekerken, oudtyds, alle dagen, de zevengetyden gezongen wierden: hetwelk, boven de parochiepriesters, nog een meerder | |||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||
of minder aental beneficianten vereischte, die toch allen, in den choor, hunne zitplaets hebben moesten. De choorplaets staet in verband met den luister der solemniteiten, gelyk zy in deze kerke gepleegd worden, en met het aental dienstdoende priesters, die aldaer te voorschyn komen. Onder dit opzigt is de choor lang genoeg, vermits hy 11 meters .45 c. bereikt. De choor vertoont vyf lansvormige vensterramen, waervan twee ter zyden lichten, terwyl de dry andere die zich in het einddeel bevinden, blind zyn. Voor de bekrooning der venstering heeft de bouwmeester ten toone gesteld den rykdom, die in den ogivalen trant verholen ligt. Buiten de twee vensters des voorgevels, welke, volgens de regelmatigheid, een evengelyk sieraed vereischen, zal men geen andere met gelyke versiering aentreffen. Iedere venster verkwikt met een verschillig kroonwerk het oog des aenschouwers. Hier is 't een klaverblad; daer, eene roos; ginder, een vyfblad, enz., enz. Daerby worden al deze sieraden in veelvoudige gedaenten vertoond. | |||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||
Voor al de beuken, zonder onderscheid, heeft men de voorkeur aen steenenvouten gegeven, tot het begunstigen en vermeerderen van den weergalm, die zoo noodzakelyk is in groote kerken, en, natuerlyker wyze, meer klinkt onder steenen- dan onder pleisterwerk. Het spreekt van zelf dat de steenenvouten veel sterker zyn, en de kerkmeubels beter van brandschade bevryden. Sedert korte jaren, heeft men de daken der kathedrale kerken van Roanen, Chartres en Brugge weten afbranden; nogtans wierden die gebouwen van binnen maer weinig beschadigd, omdat ze door hare steenenvouten beveiligd waren. Waerschynlyk is het godsdienstig gebouw, dat hier beschreven is, reeds de vierde kerk van Iseghem, sedert zyne christenwording. De eerste van hout of bergsteen, volgens het gebruik van dien tyd, zal, buiten twyfel, ingerigt geweest zyn, omtrent het midden der VIIde eeuw, ten tyde van den eersten apostel en pastor van Iseghem. Deze kerk vernietigd zynde, door de Noordmannen, in 880, zal door een tweede van soortgelyke bouwstoffen, gelyk de voorgaende, vervan- | |||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||
gen geweest zyn, totdat de derde, die nu even afgebroken is, op het einde der XIde eeuw gesticht wierd. Tot lof der nieuwe kerke, mogen wy er byvoegen dat ze een gedenkbouw is tot luister van den godsdienst, en, onder alle opzigten, weerdig van het heilig gebruik, waertoe zy bestemd is. De kerke heeft reeds prachtige meubelstukken, waeronder men onderscheidt:
| |||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||
Dank zy God! de kerke is gebouwd zonder ongevallen; maer sedert hare stichting heeft zy verscheidene beproevingen onderstaen. De veelvernielende hagelvlaeg van 24 Augustus 1855, liet niet een ruit ongeschonden in de vensters van den voorgevel. Nadat de toren tot aen den klokzolder opgemaekt was, wierd hy verzekerd met dwarsbalken, enz., gedekt met planken, zinkplaten, en voorzien van eenen stoel, om er eene klok in te hangen. Maer wat | |||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||
geschiedde er? op den 24 January 1856, wierp een rukwind, verzeld met donder en bliksem, gansch het provisoore dak van den toren, met dwarsbalken, planken, zinkwerk, klok en stoel, tot op den noorderlyken kruisbeuk, die daer merkelyk door beschadigd wierd. De klok nedervallende brak in dry stukken. Den 4 September 1862, luidde de groote klok over dood; maer zy viel plotselyk stil: zy had hare ooren verloren en was uit haren stoel gevallen op de balken van den klokzolder, waer zy bleef haperen. Nogtans mag dit ongeval een gelukslag genoemd worden: omdat het gelegenheid gegeven heeft tot een nieuw drygeluid, waervan hieronder zal gehandeld worden. De afgebrokene ooren van gemelde klok zyn vervangen door zes yzeren bouten, en, op den 11 Maert 1863, is zy wederom in den toren gehangen om dienst te doen. Op Sint-Sebastiaensdag 1863, ging het nog eens erg. De kerk had nu, sedert twee dagen, al de worstelingen der woedende winden ongehinderd afgezien: Omnia ventorum concurrere proelia vidi; | |||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||
toen, omtrent tien ure 's voormiddags, een orkaen de glazenvenster van den zuidelyken voorgevel, met hare steenen stylen en kroonwerken, insloeg en wierp in de vontekapel en rondom, met groote schade zoo aen haer hek als aen den vloer. Een steenbrok viel dwars door het deksel der doopvonte. Nauwelyks was de storm in de kerk, of hy was er uit. In een omzien, maekte hy zich plaetse langs de venster van den noordelyken zygevel, die hy ongenadig uitrukte en op het kerkhof verstrooide. De schade van dit windgespel wordt begroot op twee tot dry duizend frank. |
|