Derde lees-oefening.
Als gy eens een zeer groot en heerlyk Paleis zaagt, waarin alles
verwonderlyk schoon en wyslyk was ingericht; als gy dan eens aan den eenen of
anderen knegt, die u dat Paleis zien liet, vroegt: ‘wie heeft toch dit heerlyk
gebouw gemaakt, en daarin alles zo schoon en wyslyk ingericht en geplaatst?’ en
als die knegt u dan eens zeide:
‘Onnoozel Kind! niemand heeft die Paleis gemaakt. Het heeft geenen
Bouwmeester gehad. Het is van zelven zonder iemands toedoen ontstaan. Alle die
Behangsels, en Spiegels, en Tafels, en Stoelen, alle die kunstige Schilderyen
en Beelden zyn 'er van zelven in gegroeid of voor den dag gekoomen’.
Wat zoudt gy dan wel van zulk een dwaas antwoord moeten denken? Zoudt
gy niet denken dat die knegt of een zinloos mensch was, of dat hy u uit eene
domme aartigheid iets wilde wys maaken, of wel dat hy u met eene leugen zogt te
bedriegen?
Maar welk een ontzaglyk groot en heerlyk gebouw is het Heelal niet? - Alle de Paleizen, of Steden,
of, met één woord, al wat de menschen op deezen Aardbodem gemaakt hebben, of
nog zouden kunnen maaken, komt in geene de minste aanmerking by het
Heelal.