de; op dat het dezelve niet verstikte, nu gij
begrijpt dat ieder besef van die moeite heeft, en u zekerlijk over uw geduld en
uwe arbeidzaamheid zal bewonderen, nu zijn uwe bloemtjes u oneindig waardiger,
nu streelen zij uwe eigenliefde; wanneer gij nu iemand een tuiltje uit uw
tuintje schenkt, weet gij dat gij een blijk van uw geduld en uwe arbeidzaamheid
schenkt, en dat men het tuiltje daarom te waardiger zal keuren. Waarom stellen
wij vrouwen de grootste pracht in de kostbaarste kleinodiën? waarom anders dan
om dat dezelve onzen hoogmoed vleijen; om dat wij weten dat men ons, wegens
dezelve, voor ongemeen rijk zal houden; ten minsten voor rijker dan anderen
zijn. Ziet gij Koosje, zoo is 't
gelegen met alle andere dingen naar wier bezit wij streven, en de goede
Schepper heeft dit alzoo wijsselijk gewild, voornamelijk op dat wij niet een
lui, vadsig, ongezond; maar een werkzaam en gezond leven zouden slijten.’
Koosje had haar moeder zeer
bedaard aangehoord, en toen deze met spreken ophield, zeide zij, met zigtbare
verrukking, terwijl zij hare moeder om den hals viel: ‘Mama! ik ga zoo
aanstonds weder aan 't wieden.’
Amsterdam, ter Boekdrukkerij van J.G. Rohloff,
Nes, No. 63.