het regt der natuur, ten
aanzien der bloot menschelijke betrekkingen, zich van zelven tweeledig
vertoont, als behelzende:
I.) De natuurlijke pligten, die de menschen van elkander kunnen
eischen, en waartoe zij regt hebben, des noods, elkander te dwingen.
II.) De natuurlijke pligten die de menschen niet van elkander kunnen
eischen; die zij dus alleen van elkanders billijkheid of gedienstigheid moeten
verwachten, zonder elkander daartoe te mogen dwingen.
En deze groote zaak strekt zich uit over alle de natuurlijke regten en
pligten der menschen, en hunne onderlinge betrekkingen tot elkander: al verder
strekt zij zich ook uit over het geheele natuur-regt der volken; zoo dat de
geheele zoo gewigtige en uitgebreide leer van het natuur-regt der menschen, in
deze twee eenvoudige en beknopte algemeene hoofdartikels ligt opgesloten.
En men merke nu op, dat deze geheele zoo wetenswaardige zaak, en
tevens de hoofdpligten van beide soorten, in de acht eerste regels van het
versje op bladz. 34 voorkomende, verstaanbaar vertoond
worden: immers de drie eerste regels, die met het regeltje, dat
behoort, sluiten, behelzen het begrip van die hoofdpligten, welke de
menschen van elkander bij dwangregt kunnen eischen, en dit wordt aangeduid door
het woord behoort, het welk hier eene noodzakelijkheid in
regten beteekent; en de drie volgende regels, die met het slotregeltje,
dat bekoort, sluiten, behelzen de tweede