Vader.
Ik ben zeer over u voldaan Jantje. - Zoudt gij mij nog meer kunnen zeggen, wegens het
geen goed is?
Jantje.
Neen vader; mijne versjes spreken niet van meer.
Vader.
Dus zoudt gij mij dan, volgens uwe belofte, zeggen wat kwaad is.
Jantje.
O hé vader, dat 's gemakkelijk te doen; en 't blijkt ook uit de versjes,
wegens het geen goed is, die gij mij gegeven hebt; want vader, als men weet wat
goed is, en men doet het tegendeel daarvan, dan is 't immers zeker dat men doet
het geen kwaad is?
Vader.
Gij voldoet mij bij uitnemendheid Jantje.
Jantje.
Maar vader, dat versje van loshoofd en die anderen
(bladz. 26.) vind ik dan bovenal regt mooi, en ik kan het
daarbij zoo duidelijk begrijpen, dat er geen sikkepitje aan hapert.
Vader.
Maak het mij dan ook zoo duidelijk.
Jantje.
O maar vader zal het toch wel duidelijk begrijpen.
Vader.
Ik begeer thans te veronderstellen dat ik het niet zoo
duidelijk begrijp.
Jantje.
Wel nu hoor dan vader-lief: een loshoofd, een on-