Groote gevolgtrekking.
De mensch is dus, uit hoofde van zijn aanwezen en geheel bestaan, dat is
van nature, onlosbaar, en allezins onderhoorig aan God, en als eene zaak van
eeuwige waarheid ligt daar in opgesloten, de in alles natuurlijke verpligtheid,
dat is de noodzakelijkheid, om volstrekt te moeten doen of laten, wat God
geboden of verboden heeft. - Die natuurlijke verpligtheid, of noodzakelijkheid,
is dus een onlosbare band of klem, waardoor de mensch daartoe volstrektelijk
gehouden is.
En dewijl God, uit hoofde zijner hoogste volmaaktheden, ook zelf,
noodzakelijk, al dat gene geboden of verboden heeft, wat waarlijk heilzaam of
verderfelijk is, zoo volgt allerzekerst dat de mensch, uit hoofde zijner
onlosbare en volstrekte onderhoorigheid aan God, verpligt is te doen wat
waarlijk heilzaam, en te laten wat waarlijk verderfelijk is. - Zie daar dan
dien eeuwigen klem van hoogste noodzakelijkheid, om al dat geen te doen of te
laten, wat onze natuurlijke rede ons leeren kan, dat waarlijk heilzaam of
verderfelijk is.