Boertige en ernstige minnezangen(ca. 1710)–Cornelis Sweerts– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] Dank aan den Uitmuntenden Kunstenaar David Petersen. Het zy ten dank nu ik als speelnoot van 't Muzyk, Geert wierd, daar ik mé die schoone maagt mogt roemen, Als gy haar op het schoonst ten toon stelde en te pryk, Daar gy de Zon waart, zo men ons 't gestarnit mogt noemen. Den hoorder en 't Muzyk verbeeldde ik my steets hier Gelyk een Minnaar by zyn Minnares te aanschouwen, Die Schoone, daarze haar in 't eerst een weinig fier, Voor 't oog van hem (dat haar juist niet misstaat) kan houwen; Doch schoon haar Minnaar in haar by zyn zich verheugt, Noch haalt die vreugt niet by het eind van zyn verlangen, Wanneer hy met zyn lief zich baadt in volle vreugt: En de een den ander op het minlykstmag ontfangen: Dus streelde 't spel ons oor, dan hoopten we op het end, Noch voor een nagerecht, om 't hart best te bekooren Door 't groots muzykbanket, onze Orfeus, wyt bekent, Dien weergaloozen man, dien Petersen, te hooren; Dan zwom en dobberde de ziel in zalig zoet, Wanneer zyn vingrenvlugt door 't vliegen op de snaaren, Haar uit het lichaam trok, die opwaarts zweeven moet, [pagina 111] [p. 111] Door dat geluid verruk, en mag ten hemel vaaren. Zyn vingren teelen dan door lieffelyk geluit Dat voorkoomt of verdwynt, ontelbre nachtegaalen, Dan tuimlen ondereen, dan vliegen in en uit De gansche zaal een rei van hemelsche Kooraalen, Dan zingt de snaar een taal die ider kan verstaan En kennen leert wat vreugt uw spel de ziel kan geeven, Die dus verhuist, en zich van 't aardsche mag ontstaan. Of, weergekeert, het lyf door 't speelen leert herleeven. K. Zweerts. Vorige Volgende