Sneeuwvlokken(1888)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] XII. Bij den Rozenstruik. Een purpren lint, eng spannend om den hals, En stalen gespen, vonklend in de zon, Op lage schoentjes, zichtbaar onder 't kort, Roomkleurig kleedje, staat, vol stil genot, 't Bruinlokkig meisje bij den rozelaar En plukt de schoonste wilde rozen af, Bleekroode sterren tusschen 't bladergroen. Een blozend tuiltje steekt ze in 't welig haar, Schuins boven 't oor - een rozeschelpje - en dekt Met de opgeheven, uitgespreide hand Haar lachende oogen, pinkend in de zon. En 't avondkoeltje licht haar lokken op En lustig flapt de haardos op en neer, Als donkre vleuglen, en het avondrood Geeft aan het beeldje een rozen-achtergrond. Vorige Volgende