Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] X. Zijn Leus. Mijn lieveken had een fraaie leus, Die klonk zoo trotsch, zoo koen! Zijn pen, dat was zijn ridderzwaard, Zijn kunst, dat was zijn blasoen. Hij wist te boeien aan zijn woord Een wakkere knapenschaar, Hij zelf aan 't hoofd, de jongste wel, Een page met golvend haar. Hij kampte met moed, zijn leven lang, Misschien met overmoed; Zijn zwaard trof scherp en wie het trof, Dien heugt nog de wonde goed. Hij streed voor de rechten der Fantazie, In een land zonder schoonheidszin, Als de Heilige Ridder, in Spenser's boek, Voor de Feeënkoningin. [pagina 14] [p. 14] Wie, nu de ridder gevallen is, Zal daar beuren zijn blauw pennoen? Wie zal daar verdienen zijn fraaie leus, Die klonk zoo trotsch, zoo koen? Vorige Volgende