Rouwviolen(1889)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] VII. De Reiziger. Bij de eerste glansen der lentemaan, Is mijn lieveken-zoet naar den vreemde gegaan. Hij heeft gegeten het liefdebrood. Dat de Meester de aanbiddende Jongeren bood. Hij heeft genomen den wandelstaf, Dien de lijdende Christus ter hand hem gaf. Sneeuwwit was zijn kleed, als het rein gewaad Van wie zich in mysterieën wijden laat. Zij verzelden hem wel tot aan de eerste halt, Maar geen mensch die daar weet, hoe 't hem ginds bevalt. Hij schrijft uit den vreemde geen enkelen brief Aan vader of zuster, aan vriend of lief. Geen groet uit de verte, geen woord van zijn hand, Dat melde of 't hem wèl is in 't Eeuwige Land! Vorige Volgende