Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Lente-eenzaamheid Lief streelt me een berk met loof als tooverroeden. In zandkuil geel staat gouden brem te branden. Wind rillend rimpelt zilvergroene landen. Een vogel lokt, belovend leed-vergoeden. 'k Omsluit mijn hart, dat wiekklept aan zijn wanden, Met klemmende armen, wijl ik 't wijs wil hoeden Voor de oude smart, na lentevreugd vermoeden En 't strak gelaat verberg ik in mijn handen. 'k Wil 't hemelblauw niet zien, 'k wil de aard niet stroken. 'k Blijf streng en roerloos in mijzelf verdoken, Hoe 'k had verlangd met de aard mij te vereenen. Voelde ooit ik zóo van mensch en God verlaten Mijn eenzaam hart, dat lieven kan noch haten, Mijn doodmoe hart, dat lachen kan noch weenen? Vorige Volgende