Natuurpoëzie(1930)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Sluipend duister Als langgelokte, in grijs gehulde vrouwen Zijn nu de wilgen en hun tranen druipen En tikken op het gras, waar dwergen kruipen En nevelgeesten rijzen uit landouwen. En als een dier komt Duister binnensluipen En rekt en strekt de zwartfluweelen klauwen. Zijn muil verslindt het leste fletse grauwen. Zijn loerende oogen voel ik mij begluipen. Ik schrei om hulp! Neen, laat mij luid nu zingen, Om tegen d' angst mij dapper te verweren! Ik kan niet. Duister komt mij sluw bespringen. Zijn zwarte klauwen dringen, door mijn kleêren, Tot in mijn hart, dat komt hij wreed bezeeren Met schrijnend leed van droeve erinneringen. Vorige Volgende