Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] II Meisjesleven [pagina 83] [p. 83] I Huis van Jonkheid Waarom moet mijn ziel nu, van heimwee krank, Door het huis van mijn jonkheid dwalen? Op het marmer zoo blank van de vensterbank De roze begonia's pralen. Op hun oude plek nog de meubelen staan, De tapijten weer dempen mijn schreden. De blinkende spiegels kijken mij aan En ik adem den geur van 't verleden. Maar geen enkele stem en geen enkele stap - En 'k word bang en ik ren naar beneden, Naar den sneeuwwitten gang en de steenen trap, De trap met de zeven treden. Hoe vaak heb ik, spelend te vliegen, blij Die treden wel afgesprongen Naar den tuin met de suizende popelenrij En de vogelen nagezongen! En nu weet ik waarom ik er weder kom, In het huis van mijn meisjesleven: Al vind ik er geen van mijn lieven weerom, Mijn jonkheid is er gebleven. In mijn veilige cel met mijn rijmenspel Zat ik eenzaam van 't leven te droomen. En 't beloofde me een hemel en 't gaf mij een hel - Daarom moet ik er weder komen. Vorige Volgende