Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] LXVI Mijn Broeder Ik zag hem aan, mijn zielverwanten broeder - En wist alrêe dat jong hij sterven moest. Wel gillen wilde ik: - ‘Weet je 't zelf niet?’ woest. Maar 'k beet mijn lip en zweeg: mijn hart was vroeder. Die stralende oogen, moest hun blauw vergaan? Zijn ziel zou rijzen naar den hoogen verren Gewijden hemel, englen zien op sterren, Vervreemd van mij - Ik zag hem peinzend aan. 'k Hield d'adem in en luisterde, elken morgen, Door andre kindren jubelblij begroet, Van vreeze bevend dat hij sliep voorgoed En mannen zwart zijn lijf in de aard verborgen, Waaruit, in droom, zijn blanke ziel vloog heen. Ik droeg dit lijden zwijgende en alleen. Vorige Volgende