Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] LXII Zwart Poesje Hoe troostend welkom, na doorwoelden nacht, Waar 'k lag te hijgen onder vracht van droomen, Als 't blanke licht de kamer kwam doorstroomen, Was mij de hand, die 't zwarte poesje bracht! 't Sprong op mijn bed, 't wou vroolijk spelen komen Bij 't zieke meisje, lijdend zonder klacht. En teeder aaide ik zijn fluweelen vacht - Maar 't levend speelgoed werd me inéens ontnomen. Met zoete namen riep ik lang mijn poes. 'k Weet niet waarom - o voorspel van mijn leven! - Mijn lieve troost een vreemde was gegeven. Ik zocht bedwelming in een tranenroes. Hoe voel ik nog uw smart mijn hart doorbeven, Ziek weerloos kind, om liefs, geleend voor even! Vorige Volgende