Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] LVII Kunst Bij 't wandlen blijf ik achter en ik luister Naar hollen stapklank, dartlen meisjespraat En zoelen wind, die, eer hij slapen gaat, De blaadren zoent met zingend zoet gefluister. Dan jaagt mij schrik aan 't zilverkil gelaat Der volle maan, besneeuwend met haar luister De zwarte bergen van het wolkenduister. En 'k voel mij trotsch, wijl geen mijn peinzen raadt. Als 'k nu 't gebabbel van mijn vrool'ke zusjes, Dat bladgeflap, die zingzang têer als kusjes, Die stappenklikklak, hol in de olmenlaan, Ging, woord voor woord en klank voor klank beschrijven, Zou 't worden kunst, die eeuwig mooi zou blijven? Op marmertroon van wolken lacht de maan. Vorige Volgende