Morgenrood(1929)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] XVI Mijn Pop En plots beving me een vlaag van woede en 'k smeet Mijn pop, star lachend met haar wassen mond, De hooge trap af, op den marmergrond, Mij wrekend boos, om halfbegrepen leed, Op 't zielloos wezen, dat mij niet verstond. Dan kwam berouw en 'k vond mij boos en wreed Om wat 'k mijn mooie domme pop misdeed. 'k Vloog áf de trap - Daar lag zij, roze en blond. 'k Nam haar in de armen, droef en moederzacht Kuste ik en aaide 't vlassen kopje en dacht: - ‘Ze is maar een pop, niet zij is dom, maar ik, Die 't kon vergeten.’ 'k Bleef dat kindje altijd, 't Idool verwerpend, bleek van toorn en schrik, Wen zielloos bleek wie 'k had mijn ziel gewijd. Vorige Volgende