Eenzame bloemen(ca. 1885)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] XL. Een hutje ben ik langs gegaan, In 't lommer van de beukenlaan. In 't hutje woont een maagdelijn, Zoo blank en slank als rein en fijn. Als, door den groenen looverboog, De morgenzon met stralend oog, Haar lachjes rondstrooit in het wond, Dan blinkt het strooien dak als goud. Dan straalt een vriendlijk oogenpaar, Zoo hemelsblauw en zonneklaar, Dan bloost een donzen maagdewang, Dan klinkt door 't huisje een zoete zang. Dan tuurt zij naar de beukenlaan, Lief kopje, omlijst door wingerdblaân, Dan hecht ze in 't golvend gulden haar Een roosje van haar rozelaar. [pagina 100] [p. 100] Het venster met zijn bloemfestoen Omvat haar in een krans van groen, Haar roode keursje daalt en zwelt. Daar komt een ruiter aangesneld. O lentelach! o liefdestond! Hij kust haar kerserooden mond. Betoovrend weeft de meizon thans Om 't lievend paar een stralenkrans. Vorige Volgende