Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] XXIII. Lentenacht. De lucht is lauw en geurenmild, de sterren vonklen wonderklaar. - Mijn harte klopt zoo vreemd, zoo wild... mijn droomen vliên, ik weet niet waar. - De sterren vonklen wonderklaar, een warme wind omwaait mijn wang. - Mijn droomen vliên, ik weet niet waar, mijn boezem beeft, half blij, half bang. - Een warme wind omwaait mijn wang. De roze ontluikt, de meidoorn bloeit. - Mijn boezem beeft, half blij, half bang. 't Is of mij vuur door de aadren vloeit. De roze ontluikt, de meidoorn bloeit. Hoe goddlijk zingt de nachtegaal! - 't Is of mij vuur door de aadren vloeit, bij 't luistren naar die minnetaal! - [pagina 102] [p. 102] Hoe goddlijk zingt de nachtegaal! Rood verft zijn bloed den bloesemtwijg. - Bij 't luistren naar die minnetaal, vouw ik de handen saam en zwijg. Rood verft zijn bloed den bloesemtwijg, hij klaagt van weelde en juicht van wee. - Vouw ik de vingers saam en zwijg, mijn ziel zingt met den vogel mee. Hij klaagt van weelde en juicht van wee. O vreemd verlangen, nooit gestild! - Mijn ziel zingt met den vogel mee. De lucht is lauw en geurenmild. Vorige Volgende