Blauwe bloemen(1884)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XXXIV. Wraak. Stil, uit de balzaal, waar viool aan fluit en licht aan bloemengeur zich paren mag, is, onbemerkt en onverzeld, de bruid gevloden. Morgen straalt de huwlijksdag. Zij rust, vermoeid, in palmenschaduw uit. O zoo de bruigom 't liefje droomen zag! Doch plots doortrilt de stilte een korte lach. Hoe schril, gelijk een snik, dat lachen luidt! In wondre weelde wiegt de wals een paar, zacht zwenkend, door de zaal, de plek voorbij, waar 't lachje klonk. - Hoe schoon en fier is hij! Hoe vonkt zijn oog! hoe woest omklemt hij haar, bij 't zien der bruid! hoe wordt zoo bleek zijn wang! Ja, wraak is goddlijk, maar de nasmaak wrang. Vorige Volgende