Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] LXI. Afgrondvisioen. Toen zag 'k een breeden leegen hemel, schel Van schitterblauw, daaronder een terras, Waar ruischte een vreemde boom van reuzeras, Omklepperd door een vogel zwart en fel. Eu tusschen 't voetpad, waar 'k nog staande was En dat terras, lag afgrond diep als hel. En 'k overwoog mijn waagsprong - niet of wel? - Of 't gold een vreemde waar 'k van hoorde of las. Valschgroen als slangen was de boometooi, De zon was vlijmend en de hemel wreed En 't roofdier dreigde, krijschend om een prooi. En de angst, dien liefde of lied wel wijken deed, Beving me en, - als een vogel uit zijn kooi, Sprong 'k uit mijn Leven in 't heldiep Wie weet. Vorige Volgende