Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] XXXIV. Herleven. Septemberzon, getemperd door 't gordijn Van hooge windbewogen popels, lekt Mijn kamer binnen, waar zij leven wekt In perzikrood en rozenkarmozijn. Met wemeldans van bladerschaduw plekt Zij wand en meublen, strooit in gouden wijn Haar gouden vonken, die als de oogen zijn Van 't verre luchtblauw waar mijn ziel naar trekt. Mijn lichaam ligt in donzig lauwe rust, Indrinkend stil, tot denken nog te zwak, Het zachte zonlicht dat mij de oogen kust. 't Is of mijn ziel haar nevelban verbrak En zong een lied van nieuwen levenslust, Hoog met dien vogel op dien popeltak. Vorige Volgende