Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] XVIII. Winterstraat. Laag drukt de lucht op de winterstraat, Grijs, dat geen zonnestraal tintelen laat. Zwaar sleept door 't slijk zich mijn voetenpaar. Dof is mijn hart en van droefheid zwaar. Doch als ik, mat, nu half de oogen luik, Bloeit voor mijn voeten een rozenstruik. Vlak bij den roozlaar, in 't slijk der straat, Bloeiend een lelie te prijken staat. Heel den weg heen, of ik zomer ruik, Bloeit voor mijn voeten een rozenstruik. Heel den weg weer, als in Feeënland, Bloeit voor mijn voeten een lelieplant. Wonder is mij in mijn eenvoud geschied: Roozlaar van liefde met lelie van lied! Vorige Volgende