Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] V. Mijn weeën. O hoort ge niet weenen en klagen, In den mist, op de weemlende straat, Als van kindren, die aalmoezen vragen, Met ellende op het bleek gelaat? 't Zijn mijn oude, mijn trouwe Weeën, Die 'k met u mij te ontvluchten vermeet. Zij fluistren van jaren geleeën En klemmen zich vast aan mijn kleed. - ‘En wilt ge dan óns nu verlaten, Die u schonken zoo menig lied? En wilt ge ons veijagen en haten, Als ge in droomen ons wederziet?’ O dáárom gaan sneller mijn voeten! O dáárom, bevangen van schrik, Of mijn oogen haar oogen ontmoeten, Werp ik achter me een angstigen blik. [pagina 42] [p. 42] O, dáárom als, stil met ons tweeën, Ge in uw armen zoo veilig mij houdt, Moet ik weenen om de arreme Weeën.... Ze waren zoo bleek, zoo koud! Vorige Volgende