Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] XXII. Emmanuël. Ik droom in de armen van uw mededoogen, Klein kindje aan moeders boezem weltevreê. Uw mond zoog weg 't venijn van 's Levens logen, Fel slangengif dat mij door de aad'ren gleê. Mijn vrome Trouw ligt aan uw schoot gebogen, Mijn Liefde volgt u, als een lam gedwee, Mijn Wil smelt weg in 't zonlicht van uw oogen, Uw lippenkelk bedwelmt mijn Levenswee. Dáárom wil 'k slingren lelieënguirlanden Om 't zilvren altaar van mijn hartskapel En blanken wierook van devotie branden En sprenklen 't water van mijn lied'renwel En, 't vlammend hart in de opgeheven handen, U Heiland noemen en Emmanuël. Vorige Volgende