Beeldjes uit vrouwenleven(1938)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Geen Tranen Hoe star en wijd moet de oogen ze opensperren, Dat, wekkend zijn verwijt, niet óvervloeien De tranen, als uit de asters, nog aan 't bloeien, De regen zwaar, die vult de bloemesterren! O mocht haar hoofd, zoo moe van zwijgend lijden, Als vroeger, aan 't berouwvol hart hem zinken, Zijn kus haar tranen, warm vertroostend, drinken, Haar blik, weer hoopvol liefdezon verbeiden! De kamersfeer, doortrild van booze woorden, Durft de arme, eer 't maal ten einde is, niet ontvluchten. En streng gekerkerd blijven trane' en zuchten. Van koû doorvlijmd, of wind daar woei van 't Noorden, Rijst, wankel, ze eindlijk op, 't gelaat gebogen, De lippen wit en wijd de starende oogen. Vorige Volgende