Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] XXX. Bij 't water. Ik lag in 't lommer, aan de zachte zoomen Der vlugge beek, die schuimend dalwaarts schiet, En peinzend luisterde ik naar 't levenslied Van 't wellend water, dat naar zee wil stroomen. - ‘O! naar de zee, waar 't nietig zijn vervliet In 't eeuwig niet-zijn, waar, verlost van droomen, Wat leeft naar streeft, wat leven zal, moet komen, Mijn hoop, mijn hemel: 't alverslindend Niet!’ Toen bleek mij dat wat ik de waarheid noemde, Mijn waarheid, maar een waan voor andren was, Wijl ik met woorden 't ledig Niet verbloemde; En waan al wat ik dacht en schreef en las, En al mijn liefde en al mijn levenslijden, Een spel van goden, die zich wreed verblijden. Vorige Volgende